Definities van Groot woordenboek der Nederlandse taal in de Ensie D
- Dagkant
- Dagkapel
- Dagkilometer
- Dagknol
- Dagleerling
- Daglelie
- Daglening
- Daglicht
- Daglijst
- Dagloner
- Daglonershuisje
- Dagloon
- Dagloonster
- Dagmaat
- Dagmars
- Dagmeisje
- Dagmis
- Dagon
- Dagorde
- Dagorder
- Dagpapier
- Dagpauwoog
- Dagploeg
- Dagregen
- Dagregister
- Dagreis
- Dagretour
- Dagronde
- Dagschaar
- Dagscholier
- Dagschone
- Dagschool
- Dagschoot
- Dagschot
- Dagschotel
- Dagschreef
- Dagschrijver
- Dagschuw
- Dagsein
- Dagslaper
- Dagslot
- Dagster
- Dagstuk
- Dagtaak
- Dagtekenen
- Dagtekening
- Dagtentoonstelling
- Dagtoorts
- Daguerreotype
- Daguerreotypie
- Daguil
- Dagvaarden
- Dagvaarding
- Dagvaart
- Dagverblijf
- Dagverdeling
- Dagverhaal
- Dagvlak
- Dagvlieg
- Dagvlinder
- Dagvogel
- Dagvorstin
- Dagwaak
- Dagwaarde
- Dagwacht
- Dagwand
- Dagwerk
- Dagwerker
- Dagwerkster
- Dagwijzer
- Dagwinkel
- Dagwissel
- Dagziend
- Dagzijde
- Dagzoom
- Dahlia
- Dail
- Daimio
- Dajak, dajakker
- Dajaks
- Dajem
- Dak
- Dakantenne
- Dakbak
- Dakbalk
- Dakbedekking
- Dakbeschot
- Dakblik
- Dakbord
- Dakbos
- Dakbrand
- Dakconstructie
- Dakdeel
- Dakdekker
- Dakdicht
- Dakdrop, dakdruip
- Dakgalerij
- Dakgebint
- Dakgeraamte
- Dakgoot