Definities van Groot woordenboek der Nederlandse taal in de Ensie Z
- Zevenzanger
- Zever
- Zeveraar
- Zeveraarster
- Zeverbaard
- Zeverdoek
- Zeveren
- Zevering
- Zeverlap
- Zeverzaad
- Zich
- Zich van iets ontdoen; het uittrekken, afzetten enz.: ontdoe u van hoed en jas
- Zichel
- Zicht
- Zicht, werktuig
- Zichtbaar
- Zichtbaarheid
- Zichteinder
- Zichten
- Zichter
- Zichtje
- Zichtkoers
- Zichttermijn
- Zichtwissel
- Zichtzending
- Ziedaar
- Zieden
- Ziedendheet
- Zieder
- Ziederij
- Ziederketel
- Zieding
- Ziegezagen
- Ziehier
- Ziek
- Ziekachtig
- Ziekbed
- Zieke
- Ziekelijk
- Ziekelijkheid
- Zieken
- Ziekenapostolaat
- Ziekenappèl
- Ziekenauto
- Ziekenbak
- Ziekenbarak
- Ziekenbeurs
- Ziekenbewaarder
- Ziekenbezoek
- Ziekenboeg
- Ziekenbon
- Ziekenbroeder
- Ziekenbus
- Ziekencommunie
- Ziekenfonds
- Ziekengeld
- Ziekengrens
- Ziekenhuis
- Ziekenhuisbed
- Ziekenhuiscomplex
- Ziekenhuiskamer
- Ziekenhuiskosten
- Ziekenhuislucht
- Ziekenhuispersoneel
- Ziekenhuisverpleging
- Ziekenhuiswezen
- Ziekeninrichting
- Ziekenjakje
- Ziekenkamer
- Ziekenkas
- Ziekenkost
- Ziekenlof
- Ziekenmoeder
- Ziekenolie
- Ziekenoppasser
- Ziekenoppassing
- Ziekenraam
- Ziekenrapport
- Ziekenstal
- Ziekentafel
- Ziekentransport
- Ziekentroost
- Ziekentrooster
- Ziekenuurtje
- Ziekenvader
- Ziekenverpleegster
- Ziekenverpleger
- Ziekenverpleging
- Ziekenvertrek
- Ziekenvervoer
- Ziekenverzorging
- Ziekenwagen
- Ziekenzaal
- Ziekenzegen
- Ziekenzuster
- Ziekestoel
- Ziekmakend
- Ziekte
- Ziekteaanbrengend
- Ziektebeeld
