Definities van Groot woordenboek der Nederlandse taal in de Ensie O
- Opsluitkeg
- Opsluitklos
- Opsluitpen
- Opsluitplaat
- Opsluitschijf
- Opsluitspijker
- Opsluitvorm
- Opsluitwig
- Opsmeden
- Opsmelten
- Opsmeren
- Opsmergelen
- Opsmijten
- Opsmijting
- Opsmikkelen
- Opsmuk
- Opsmukken
- Opsmukking
- Opsmuksel
- Opsmullen
- Opsnappen
- Opsnellen
- Opsneukelen
- Opsnijden
- Opsnijder
- Opsnijderij
- Opsnijerig
- Opsnoeien
- Opsnoeiing
- Opsnoepen
- Opsnorren
- Opsnuffelen
- Opsnuisteren
- Opsnuiven
- Opsnuiving
- Opsodomieter
- Opsolferen
- Opsommen
- Opsomming
- Opsonine
- Opsouperen
- Opspalken
- Opspannen
- Opspanning
- Opsparen
- Opspatten
- Opspelden
- Opspelen
- Opsperren
- Opspeten
- Opspeuren
- Opspieën
- Opspijkeren
- Opspijkerslot
- Opspinnen
- Opspitsen
- Opspitten
- Opsplijten
- Opsplitten
- Opspoelen
- Opsporen
- Opsporing
- Opsporingsambtenaar
- Opsporingsdienst
- Opsporingsmaatschappij
- Opsporingsterrein
- Opspraak
- Opsprakelijk
- Opspreiden
- Opspreken
- Opspringen
- Opspruiten
- Opspruitsel
- Opspugen
- Opspuiten
- Opstaan
- Opstaand
- Opstaander
- Opstal
- Opstalgrond
- Opstallen
- Opstaller
- Opstalletje
- Opstalling
- Opstalrecht
- Opstampen
- Opstand
- Opstandeling
- Opstandelinge
- Opstandig
- Opstanding
- Opstandingsgeloof
- Opstandtekening
- Opstap
- Opstapelaar
- Opstapelen
- Opstapeling
- Opstappen
- Opstaren
- Opsteekladder