Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Das

betekenis & definitie

I. v. (-sen),

1. halsdoek: een das omdoen, omknopen ; — (fig.) dit heeft hem de das omgedaan, dit was de aanleiding tot zijn straf, zijn dood enz.; — vand. das voor: strop ;
2. ineengenaaide, om de hals of aan het boord bevestigde strik: een boord en zwarte das dragen ;
3. (gew.) in de war gelopen want.

II. m. (-sen),

1. marterachtig zoogdier (Meles taxus), met gedrongen stevige romp, ± 75 cm lang en 18 cm staart, laag op de poten; hij leeft zeer eenzelvig ; —zo vet als een das, zeer vet; — zweten als een das, sterk zweten; — slapen als een das, vast slapen;
2. platte schilderskwast, van dassenhaar vervaardigd;
3. verkorting van dashond.