(bestierf, is bestorven),
I. onoverg.,
1. doodsbleek worden: hij bestierf bij deze verpletterende tijding; met bleek bestorven lippen, zeer bleke lippen;
2. sterven, te niet gaan (oneig.): het woord bestierf op zijn lippen, hij vermocht het niet te uiten;
3. van vlees: zijn allereerste versheid verliezen: geslacht vee moet men een dag laten hangen om te besterven, anders is het vlees voor het gebruik minder geschikt;
4. van stoffen: na een bewerking geheel tot rust komen, inz. stijf en droog worden : verf laten besterven ; het metselwerk moet eerst besterven; geteerd touw laten besterven, laten indrogen; — het hooi goed bestorven thuishalen, indroog ;
5. in de zegsw. het woord ligt hem in de mond bestorven, hij zegt het bij herhaling, zonder er zelfs bij te denken;
6. door sterven erven;
II. overg., alleen in het besterven, van schrik, van aandoening a.lh.w. sterven; heftig ontstellen.