Van Alexander tot Zeus Lexicon

Eric Moormann en Wilfried Uitterhoeve (2007)

Gepubliceerd op 08-03-2017

Helena

betekenis & definitie

Helena. Naar de vrijwel algemene opvatting was zij een dochter van Zeus, maar over de identiteit van haar moeder (Leda of Nemesis) en over verwekking en geboorte lopen de berichten uit-een. De overheersende traditie wil dat zij werd geboren uit een ei, door haar moeder Leda gelegd, nadat Zeus als zwaan gemeenschap met haar had gehad. Zij is een zuster of halfzuster van Klytaimnestra en van de Dioskouren, Kastor en Polydeukes.

Ze werd grootgebracht als dochter van Tyndareos, koning van Sparta en Leda’s echtgenoot, en ze groeide op tot een beeldschone vrouw. Al op jeugdige leeftijd zou ze zijn ontvoerd door Theseus en teruggehaald door de Dioskouren.

Toen ze op huwbare leeftijd was gekomen, dongen vele Grieken van koninklijken bloede naar haar hand. Gezien de oplopende spanningen tussen de pretendenten liet Tyndareos hen op aanraden van een van hen, Odysseus, zweren dat ze allen de rechten van de uiteindelijke echtgenoot van Helena zouden respecteren en zo nodig gewapenderhand zouden verdedigen. De hand van Helena werd daarna, op voorspraak van de met Klytaimnestra gehuwde Agamemnon, gegund aan diens broer Menelaos, die later Tyndareos opvolgde als koning van Sparta. Uit het huwelijk werd Hermione geboren.

Dan brengt de Trojaanse koningszoon Paris, aan wie door de godin Aphrodite de mooiste vrouw ter wereld is beloofd, een bezoek aan het hof van Sparta. Hij wordt gastvrij ontvangen, maar profiteert van Menelaos’ tijdelijke afwezigheid om Helena te schaken en haar met schatten en slaven weg te voeren naar Troje. Dit is de oorzaak van de Grieks-Trojaanse oorlog, want de vrijers van destijds worden gehouden aan hun eed en brengen een expeditieleger bijeen onder aanvoering van Agamemnon.

Over de houding van Helena bij deze ontvoering wordt in tal van schakeringen bericht. De meeste auteurs houden het erop dat Helena, onder de indruk van de schoonheid van Paris, van gan-ser harte met de schaking instemde. Anderen benadrukken dat Aphrodite een en ander bewerk-stelligde en dat ze Paris zelfs tijdelijk de gestalte van Menelaos had gegeven.

Ook de positie van Helena in Troje wordt in uiteenlopende zin geschetst. Zeker is dat ze door de Trojanen met argwaan en afkeer werd bejegend als de Griekse die hun de oorlog had gebracht. Alleen met Priamos en Hektor heeft ze een goede verhouding: zij begrijpen dat het lot van Helena en Troje door de goden is bepaald. Stellig wordt ze geplaagd door heimwee naar Griekenland. Maar er zijn ook berichten dat ze daadwerkelijk de Griekse zaak steunt: bijvoorbeeld door Odysseus, die als spion in Troje doordringt en door haar wordt herkend, niet te verraden en zelfs door in de fatale nacht van de val van Troje de Grieken met lichtsignalen de weg te wijzen.

In de laatste fase van de Trojaanse oorlog is ze overigens niet meer de vrouw van Paris, die dan immers al is gesneuveld door toedoen van Philoktetes. Ze is toegewezen aan een andere zoon van Priamos, Deïphobos. Hierdoor voelt weer een andere zoon van Priamos zich gepasseerd, Helenos, een ziener, die daarom de Grieken van nuttige raadgevingen voorziet. Deïphobos wordt na de val van Troje met haar hulp door Menelaos gedood. Over Helena’s confrontatie met Menelaos wordt uiteenlopend bericht, maar meestal toch dat hij haar aanvankelijk ruw bejegende en met de dood bedreigde, maar ter plekke nog of tijdens de reis naar Griekenland voor haar charme bezweek.

Homeros vertelt in de Odyssee hoe Telemachos vele jaren later, toen hij op zoek was naar zijn vader Odysseus, de twee aantreft als het in harmonie levende koningspaar van Sparta. Ze vertellen hem dat ze na het vertrek uit Troje door verkeerde winden waren afgedreven naar Egypte en daardoor pas zeven jaren later waren thuisgekomen, om daar de moord van Klytaimnestra op Agamemnon te vernemen.

Over de lotgevallen van Helena sinds haar vertrek uit Sparta hebben echter nog heel andere, zonderlinge verhalen de ronde gedaan. Zo is er een traditie, te beginnen met Stesichoros en met als belangrijkste spreekbuis Herodotos, die wil dat Paris slechts een schijngestalte naar Troje mee-voerde en dat de echte Helena tijdens de gehele Grieks-Trojaanse oorlog in Egypte verbleef. De ontwrichtende oorlog zou dus slechts een fantoom tot inzet hebben gehad.

Men kan de Griekse literatuur rond Helena lezen als een dispuut over schuld en onschuld, de wil van de goden, de fatale uitwerking van de mannelijke schoonheid (Paris), maar vooral die van de vrouwelijke schoonheid (Helena), over de macht van de liefde en van Aphrodite, de amoraliteit of immoraliteit van Helena en de onkwetsbaarheid van de schoonheid. Homeros gaat op deze vraagstukken nog nauwelijks in, maar rond 600 v.C. opent de dichter Stesichoros de aanval op Helena. Naar Plato (in Phaidra) en Pausanias meedelen, werd hij om die reden met blindheid geslagen en pas genezen, toen hij in zijn Palinodia (Herroeping) deze ‘lasterpraat’ herriep en Helena ontlastte door het motief van de schijngestalte te ontwikkelen. Ook Herodotos neemt aan dat zij al die tijd in Egypte is gebleven en daar door Menelaos is opgehaald; de historicus gaat er namelijk van uit dat de Trojanen toch niet omwille van een vrouw een oorlog zouden zijn begonnen.

In het werk van de tragici vindt het dispuut zijn neerslag. In Agamemnon van Aischylos en in Euripides’ Andromache en Iphigeneia in Aulis wordt ze door verschillende protagonisten gezien als de schuldige aan de fatale oorlog en als een gewetenloze cocotte. In Orestes van Euripides beraamt het na de moord op Klytaimnestra geheel ontketende drietal Orestes, Pylades en Elektra een moord op Helena om daardoor weer in de gunst te komen bij de bewoners van Argos. Maar als Helena zelf het toneel betreedt, blijkt ze een edel karakter te hebben en uiteindelijk wordt ze door Apollo in veiligheid gebracht en opgenomen onder de onsterfelijken. Ook in Euripides’ Trojaanse vrouwen kan ze een overtuigend beroep doen op haar positie als slachtoffer van de mysterieuze en onberekenbare manipulaties van de goden. Euripides is ook degene die in het in verge-lijking met genoemde tragedies lichtvoetige Helena een schets geeft van de ontmoeting tussen de echte Helena, die in Egypte verblijft, en Menelaos, die er als schipbreukeling aanspoelt.

De 5e-eeuwse sofist Gorgias en de 4e-eeuwse redenaar Isokrates trekken in redevoeringen, geschreven als oefenstof voor hun leerlingen in het voeren van een pleidooi, nog partij voor Helena. In de Romeinse en de daardoor beïnvloede middeleeuwse literatuur is het beeld van Helena meestal uitgesproken ongunstig. Vergilius schetst in zijn Aeneis Helena als een verraadster, die ertoe bijdroeg dat de Grieken Troje konden binnendringen en die de hand had in het ombrengen van Deïphobos. Horatius laat Hera/Iuno een klaagzang aanheffen over de onjuiste keuze van Paris en de daardoor veroorzaakte ondergang van Troje. Pas in de hoofse poëzie van de late middeleeuwen is er weer enige appreciatie voor Helena.

Tussen de middeleeuwen en de 19e eeuw treedt Helena in de literatuur slechts incidenteel naar voren. Heywood laat haar in zijn drama The Iron Age (begin 17e eeuw) zelfmoord plegen omdat zij het verlies van haar schoonheid niet wil meemaken. Marlowe, in dezen voortbouwend op een traditie waarin Helena te boek staat als een figuur met boze magische krachten, voert haar ten tonele in zijn Dr. Faustus 1594. Daarna maakt Helena furore in de literatuur van de 19e eeuw. Voor Goethe (Faust ii en een fragment uit 1800, voltooid in 1827) is zij de volmaakte schoonheid waarvoor men ziel en zaligheid offert. In de decadente en symbolistische literatuur wordt zij opgevoerd als de fatale schoonheid bij uitstek (bijv. gedichten van Poe 1831 en 1849), als eeuwige pros-tituee (Wilde 1879) of als perverse hoer (gedichten D’Annunzio 1893). Boeken 1902 parodieert op de Helena-figuur. Er zijn ook andere accenten. Voor Vigny 1822 is zij symbool van de Griekse beschaving, voor Leconte de Lisle 1852 slachtoffer van de verleidingskunsten van Paris, voor Verhaeren (tragedie 1912) een vrouw die eronder gebukt gaat dat zij bij iedereen begeerte oproept. Ook Rossetti en Morris karakteriseren haar als een vrouw die zich wel bewust is van haar fatale aantrekkingskracht, maar daarin niet zelf de hand heeft.

In onze eeuw zijn er dezelfde schakeringen. Masefield vergelijkt haar in zijn tragedie A King’s Daughter 1923 met Jezebel; in Giraudoux’ La guerre de Troie n’aura pas lieu 1935 staat Helena machteloos tegenover haar eigen aard. A. Roland Holst 1911 beschrijft de overpeinzingen van Stesichoros over de fatale schoonheid van Helena. Opvallend is de herleving van het motief van Helena’s schijngestalte in Troje en de echte Helena in Egypte, bijv. in een gedicht van Doolittle 1961 en muziektheaterwerken van Antheil/Erskine 1932 en Strauss/Hofmannsthal 1928. Eerdere opera’s zijn er van de hand van o.a. Gluck/Calzabigi 1770, Offenbach/Meilhac 1864 (Helena als vrolijke cocotte) en Saint-Saëns 1904.

In de beeldende kunst van de oudheid hebben afbeeldingen van Helena, vanaf de archaïsche periode op vazen, later in schilderkunst en mozaiek, vooral betrekking op de ontvoering door Theseus, de ontmoeting met Paris of haar schaking dan wel de confrontatie met Menelaos die haar bedreigt. Op sommige afbeeldingen ontvalt hem echter het zwaard, getroffen als hij wordt door haar charme.

In middeleeuwen en nieuwe tijd gaat het voor-al om de ontvoering van Helena door Paris. Deze scène (maar het kan ook gaan om de terugkeer met Menelaos) komt in aansluiting op een relaas bij Benoît de Sainte-Maure voor op een mozaïek eind 12e eeuw in de dom van Pesaro, in combinatie met de schaakspelende Odysseus en Palamedes. In de vroege renaissance zijn er afbeeldingen van Gozzoli ca. 1447, Vivarini ca. 1450 en Liberale da Verona ca. 1470. Daarna volgen talloze afbeeldingen, in Italië bijv. een fresco van Giulio Romano 1539 in het Palazzo Ducale te Mantua, schilderijen van Tintoretto ca. 1580-85, Reni ca. 1630 en Luca Giordano ca. 1683, elders bijv. Van Heemskerck ca. 1535, Primaticcio ca. 1535 (fresco te Fontainebleau) en Tischbein 1787. Incidenteel zijn daarnaast Paris en Helena als liefdespaar afgebeeld, bijv. door David 1788. In de 19e eeuw is Helena alléén, als fatale vrouw, aan te treffen in het werk van symbolistische schilders als Moreau (meermalen tussen 1852 en 1897) en Burne-Jones 1871. In een stuk van Burroughs 1914 zit Helena aan een kaptafel terwijl Troje in brand staat. Van haar optredens in de film is dat in helen of troy van Wise 1956 vermeldenswaard.