ook wel handhavenen (zie ook op Havenen en vgl. lijkenen naast lijken); mnl. hanthaven, hantaven. In oudere taal en ook in Z.-Ned. nog in den zin van aanvatten, vasthouden, de hand reiken.
Nu nog alleen in de overdracht. bet. = helpen, zorgen voor, ongeschonden bewaren, bevestigen, bestendigen; wederkeerend = zich staande houden, niet wijken, zich doen erkennen, in ’t bezit blijven van. De afkomst gaat waarschijnlijk terug op het oude zelfst. nw. handhave = handvat, maar het fransche maintenir heeft op de verschillende beteekenissen zeker invloed gehad.