Technische encyclopedie

Winkler Prins (1975)

Gepubliceerd op 10-01-2025

GRANIET

betekenis & definitie

(Fr.: granit; Du.: Granit; Eng.: granite), een grof- tot fijnkorrelig holokristallijn dieptegesteente, oververzadigd met SiO2, waardoor het vrij kwarts bevat.

Hoofdbestanddelen zijn: kwarts-kaliveldspaten, Na-rijke plagioklazen; nevenbestanddelen donkere en lichte glimmers (mica), en soms amfibool of pyroxeen. De belangrijkste soorten zijn tweeglimmer-, biotiet-, amfibool- en pyroxeengraniet. In toermalijngraniet is door pneumatolytische processen de mica vervangen door toermalijn. In Nederland treedt als zwerfsteen vaak op het rapakiwi-graniet. De kleur van graniet is in het algemeen lichtgeel tot rood-bruinachtig. De structuur is soms geband of gevlamd; dit graniet vormt dan als gneis-graniet een overgang naar de ultrametamorfe gesteenten.

Een schalige structuur vindt men bij de kogelgranieten. Granieten treden in de natuur op als massieve lichamen, gestolde batholieten en plutonen. Waarschijnlijk zijn zij niet ontstaan uit een primair SiO2-rijk magma, maar mogelijk lokaal door opsmelten van vast gesteente in ultrametamorfoseprocessen, waardoor palingene (herboren) magma’s ontstaan die later dan weer tot granitische gesteenten kunnen stollen. Graniet wordt ruw bewerkt of gepolijst veel in de bouwkunde gebruikt. Het is door het hoge kwartsgehalte zeer hard en door de gelijkmatige korrelige structuur goed te bewerken. Deze eigenschappen maken graniet ook bij uitstek geschikt als gruis voor betontoeslag.

< >