(donderde op, heeft opgedonderd),
1. eruit zetten, smijten; wegwerken. Hoe dikwijls had ze Agatha niet gewaarschuwd om die vent op te donderen (Vianen 1972: 38).
2. ontslaan. Iemand heeft uitgerekend dat hij de 48ste minister is geweest, die sedert 25 februari 1980 werd opgedonderd ( ) (WS5-10-1985)
.-Etym.: ANo. (onoverg., grof woord) = weggaan.
- Syn. van 1 opduvelen.