Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

Gepubliceerd op 28-09-2020

geweldig

betekenis & definitie

bn., indrukwekkend. Toch voel ik het zo aan, dat de geweldige mensen, die geweldige dingen zeggen, die wij niet begrijpen, het opzettelijk zo doen (Defares 35).

Hij had drie honden. Sabianpe was de geweldigste (Hijlaard 12). - Etym.: In AN wel gebr., maar veel minder alg. en in veel minder combinaties.
- Zie ook: gevaarlijk, kwaadaardig.
- : geweldig spelen (speelde, heeft gespeeld), groot doen, opscheppen. Die jongen van hiernaast is faja! Volgens mij niet, ik denk dat hij alleen maar geweldig wil spelen. Etym.: S pré k’falek (pré = spelen; k’falek = gevaarlijk). Zie ook spelen (III).