Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

Gepubliceerd op 28-09-2020

cacao

betekenis & definitie

(de), (ook:)

1. waterchocola, chocolademelk. De ontbijtdrank is cacao en soms koffie of thee, alle drie met een beetje melk (Enc.Sur. 647).
2. chocolade (vast; alleen in de combinatie: een plak cacao).
- Etym.: In bet. 1 in AN verouderend. E cocoa = o.m. bet.1.Zie i.v.m. 1: fajawatra; zie i.v.m. 2 ook: poedercacao.
- : cacao rollen (rolde, heeft gerold), gewassen en gedroogde cacaobonen pletten met een roller. Ze kent gouverneursliedjes. Ze zingt ze wanneer ze koffie maait of cacao rolt (Hijlaard 7).