(de, -s), (i.h.b.:)
1. politie-agent. Vele jaren geleden stelde een beambte van Politie (een zekere Dom) in een procesverbaal dat een aanrijding plaats gevonden had op de hoek van de Zwartenhovenbrugstraat en de Zwartenhovenbrugstraat. Rechter Carbière wees de beambte erop dat deze hoek niet bestond en ook niet kan bestaan (BN 120: 43;
1980).
2. aanspreektitel voor politie-agent, door burger en door agenten onder elkaar in formele situaties (vooral tegenover meerdere). Beambte, stuur wagen 17 naar de Coppenamestraat, er staat een wagen daar gevaarlijk geparkeerd (R. Parabirsing in A&P 1980b: 4). Etym.: AN b. = lagere ambtenaar, functionaris.