Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

Gepubliceerd op 28-09-2020

staat

betekenis & definitie

(de, staten), (ook, veroud.:)

1. plantage (A.1). De staten, welke nu niet in de mogelijkheid zijn, om de kosten tot het aanleggen van stoomwerktuigen te bestrijden, zullen eenen anderen weg dienen in te slaan ( ) (Kuhn 1828: 89; oudste vindpl.).
2. Zie veestaat.
- Etym.: Vgl. E estate = o.m. een grondbezitting.
- Samenst. van 1: koffiestaat, suikerstaat. Zie ook: de Staten.
-: de Staten, (tot 1980) de landelijke volksvertegenwoordiging, het parlement. Bij wijze van spreken, Pengel kon een wet of een besluit op een stuk closetpapier neerschrijven en het naar de Staten sturen. Hij had daar een meerderheid die op alles ja en amen zei (Dobru 1969: 62).
- Etym.: In AN alleen nog gebr. in ‘Staten Generaal’ en ‘Provinciale Staten’ en in enige samenst.
- Samenst.: statenlid, statengebouw enz.; statenfabrikant.

< >