Signalement van sprekende zegswijzen

A. Houwelink ten Cate (1977)

Gepubliceerd op 14-10-2020

vlees noch vis zijn

betekenis & definitie

Met de woorden vlees noch vis duiden we iets aan dat onbestemd van karakter is of iemand die een halfslachtig standpunt inneemt. Deze uitdrukking is ontstaan uit de kerkelijke voorschriften omtrent vasten- en onthoudingsdagen.

Zoals bekend mocht in vroeger tijd op vastendagen slechts eenmaal per dag een volledige maaltijd worden genuttigd, terwijl ook maar eenmaal per dag vlees mocht worden gebruikt. Op onthoudingsdagen waren vlees noch vleesspijzen geoorloofd. Omtrent het eten van vis bestonden geen voorschriften, zodat op onthoudingsdagen (vooral de vrijdagen) als regel vis werd gegeten. In dit licht is het niet moeilijk ons voor te stellen dat iets dat vlees noch vis was als iets onbestemds werd aangemerkt. Aardig is dat in de zeventiende eeuw een langere vorm van de uitdrukking bestond, te weten: noch vleesch, noch visch, noch vijge noch rozijn en zijn, want ook dit past in het beeld van de voorschriften voor vasten en onthouding. Zuidvruchten, amandelen en noten golden als ‘vastenspise’ en dienden om het vlees in de maaltijd te vervangen.Zijdelings in verband hiermee zij opgemerkt dat de voorschriften voor vasten- en onthoudingsdagen niet beslist inhielden dat het dagelijks maal monotoon van samenstelling en smaak zou zijn. Te fraai om de lezer te onthouden is een citaat uit het boek Van Soeter Cokene van dr. Johanna Maria van Winter, waarin zij de spottende woorden aanhaalt die Bernhard van Clairvaux in 1124 wijdde aan de eetgewoonten van het klooster Cluny in Bourgondië. De eerste regels van de bewuste passage luiden als volgt:

‘Intussen wordt de ene gang na de andere opgedist, en alleen al in plaats van vlees, waarvan men zich onthoudt, worden tweemaal zoveel grote vissen opgediend. En wanneer men verzadigd is van de eerste gang en met de tweede begint, lijkt het alsof men van de eerste nog niet had gegeten. Want met zo grote zorgvuldigheid en kookkunst wordt alles toehereid, dat zelfs na vier of vijf gangen de eerdere spijzen geen belemmering voor de latere vormen en de verzadiging de eetlust niet vermindert.’ (Van Soeter Cokene, Bussum 1976, blz. 12).

< >