‘Kent gij Hendrik niet, die altijd zo beleefd zijnen hoed af neemt als hij voorbij gaat? Vele mensen noemen hem de brave Hendrik, omdat hij zo gehoorzaam is, en omdat hij zich zo vriendelijk jegens eenieder gedraagt. . .’ Aldus luiden de beginregels van het stichtelijk boek voor kinderen De brave Hendrik, dat in 1818 verscheen van de hand van de Haarlemse pedagoog Nicolaas Anslijn (1777-1838). Maar welke leergierige en lieve kinderen kregen een dergelijk boek in handen? Toch zeker niet de kinderen van de armen die, in de tijd waarover we hier spreken, minstens veertien uur per dag in de fabriek werkten.
Eerder werd dit soort lectuur, lijkt me, geschreven om de jeugd, die wél het voorrecht had onderwijs te genieten, gehoorzaamheid en wellevendheid bij te brengen. De brave Hendrik, door Nicolaas Beets eens allerbraafst genoemd, beleefde al in 1877 de zestigste druk. Geen wonder dat de titel van dit overbekend geworden werkje synoniem werd met ‘iemand die al te braaf wil zijn’.