slecht, gemeen volk. Eigenlijk: afval, bocht, hetgeen onbruikbaar en overtollig overblijft (na bewerking).
Syn.: tuig van de richel; vee van Laban.Omgekeerd het personeel dat naar Coroni en Nickerie ging, was over ’t algemeen uitschot, althans niet van ’t beste gehalte. (C. van Schaick, De Manja. Familie-tafereel uit het Surinaamsche volksleven, 1866)
‘De schooiers ’t uitschot...', raasde Koert. (Herman Heijermans, Vuurvlindertje, 1925)