Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

Mierenneuker

betekenis & definitie

pietluttig persoon; haarklover; vitter; perfectionist; pietje-precies. Vgl. ook puntenneuker.

Medio 2005 besliste een politierechter in Alkmaar dat men iemand (in dit geval een parkeerwachter) ongestraft mocht uitschelden voor mierenneuker. De grote Van Dale gaf hem hierin gelijk want in de dertiende editie (uit 1999) krijgt het woord niet het label ‘beledigend’ maar ‘informeel’.De woorden mierenneuken en mierenneuker komen niet voor in het WNT en ook niet bij Stoett (die wel muggenzifter geeft). Mierenneuker wordt daarentegen wel vermeld in het Bargoens Woordenboek van Enno Endt (1974). De uitleg luidt: ‘scheldwoord, bv. voor pietluttig persoon’. Endt geeft geen verdere herkomstverklaring maar wel het synoniem kanarieneuker. Wellicht kunnen we het ontstaan van het scheldwoord situeren tussen eindjaren dertig en 1974 (vermelding Endt). Vgl. het Franse invectief enculeur de mouches, volgens de ‘Dictionnaire de 1’argot’ (Larousse) al opgetekend in 1930.

Een verwante Franse uitdrukking uit 1690 is: faire querelle sur un pied de mouche, waarbij pied de mouche slaat op minuscule en slecht leesbare krabbels. Een Bargoens woordenboek uit 1937 (De Gabbertaal) vermeldt mierenneuker niet maar wel een voorloper: mierenslikker. De uitleg hier: ‘iemand die niet over kleinigheden heen komt’. Mocht mierenneukers die periode gebruikt zijn dan had de auteur het ongetwijfeld vermeld. Vandaar de datering ergens tussen 1930 en 1974.

Jij verdomde miereneuker, hier met die rotzooi! (Willem Brakman, Come-back, 1981) Ik ben meer een vlo, die heen en weer springt dan een mierenneuker. Niet diep graven, maar wel in de breedte belangstelling hebben. (Het Parool, 16/12/1992)

Ik zal jullie nog eens ergens mee naar toe nemen, stelletje miereneukers! (Gerdy van der Stap, Nestspel, 1994)