Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

kabouter

betekenis & definitie

iemand die erg klein is. Wanneer van toepassing op kinderen, dan liefkozend.

De helper... de assistent van de ongerijmd opgebouwde kabouter, van de... van de gnoom... (Roobjee, Vincent en Astrid van Gogh verdwijnen in een korenveld, 1977)

Op een gegeven moment ging de deur van de operatiekamer open en er kwam nog iemand, eveneens erg klein van stuk, binnen. Hij beende regelrecht op de snijtafel af. ‘Daar heb je nog zo’n kabouter,’ zei de kribbige Briët hardop. ‘Uw examen is morgen niet om halfelf, maar om elf uur en doet u het maar bij mij thuis, dat is makkelijker,’ zei de professor. (J.M.A. Biesheuvel, Reis door mijn kamer, 1984)