klein persoon; dwerg. Eigenlijk: aardgeest, berggeest, kabouter.
In de vorm gnomus rond 1530 teruggevonden in een geschrift van de Zwitserse arts, chemicus en natuurfilosoof Paracelsus (1493-1541). Ook in het Frans gebruikt als scheldwoord: gnome.Eg, vier, vijf jaar oud, was toen al een kleine, grijnzende gnoom in een hoek. (Forum, vierde jaargang, 1935)
De helper... de assistent van de ongerijmd opgebouwde kabouter, van de ... van de gnoom... (Roobjee, Vincent en Astrid van Gogh verdwijnen in een korenveld, 1977)
Altijd waren het lilliputters en gnomen die wat van haar wilden. (W.F. Hermans: Au pair, 1989)