domoor, botterik. Bot heeft hier de betekenis van ‘plomp, dom’ dat we ook aantreffen in botterik, botoor en in het verouderde scheldwoord bottekroes.
Die lompe botmuil weet van alles niet een brui! (Pieter Langendijk, De wiskunstenaars of ’t gevluchte juffertje, 1715)