Definities van Prisma Woordenboek Nederlands in de Ensie S
- schijf
- schijfgeheugen
- schijfrem
- schijn
- schijnbaar
- schijnbeweging
- schijndood
- schijnen
- schijngestalte
- schijnheilig
- schijnsel
- schijntje
- schijnvertoning
- schijnwerper
- schijt
- schijten
- schijterij
- schijthuis
- schijtlijster
- schijtluis
- schijventarief
- schik
- schikken
- schikking
- schil
- schild
- schilder
- schilderachtig
- schilderen
- schilderes
- schilderij
- schildering
- schilderkunst
- schilderschool
- schildersezel
- schilderstuk
- schilderwerk
- schildje
- schildklier
- schildknaap
- schildluis
- schildpad
- schildwacht
- schilfer
- schilferen
- schillen
- schillerkraag
- schilling
- schim
- schimmel
- schimmelen
- schimmelig
- schimmenrijk
- schimmenspel
- schimmig
- schimpen
- schimpscheut
- schip
- schipbreuk
- schipbreukeling
- schipper
- schipperen
- schipperke
- schipperstrui
- schisma
- schitteren
- schitterend
- schizofreen
- schizofrenie
- schlager
- schlemiel
- schmallenbergvirus
- schmink
- schminken
- schnabbel
- schnabbelen
- schnaps
- schnitt
- schnitzel
- schobbejak
- schoeien
- schoeiing
- schoeisel
- schoen
- schoener
- schoenklomp
- schoenlapper
- schoenlepel
- schoenmaat
- schoenmaker
- schoensmeer
- schoenveter
- schoep
- schoffel
- schoffelen
- schofferen
- schoffie
- schoft
- schofterig
- schok
