niet vooruit te branden,
niet tot enige activiteit aan te sporen; tot weinig prestaties in staat; langzaam, traag. Deze uitdr. is vooral populair in de wielerverslagge- ving, al wordt ze ook buiten de sport aangetroffen. Aan vooruitbranden ligt dezelfde ge-dachte ten grondslag als aan aanvuren. Opvallend was dat catchleider Colotti probeerde mee te sprinten, maar niet vooruit te branden was, helemaal naar de kloten. (Maarten Ducrot: Berichten uit de Tour de France, 1987)
Rockavondje in de Sovjet-Unie en rock kenner Troitsky: ‘Russen zijn klootzakken, niet vooruit te branden.’ (Haagse Post, 06/08/88)
Ik was niet vooruit te branden en met die benen stond ik een dag later aan de start van de Gold Race. (Wieler Revue, 17/11/89)
Hij was haast niet vooruit te branden. (Heere Heeresma: Eén robuuste buste, 1989)
Ik keek op m’n horloge. De wijzers schenen niet vooruit te branden. (J. A. Deelder: Jazz, 1992)