Gepubliceerd op 21-06-2017

No-nonsense

betekenis & definitie

het Engelse woord voor ‘direct, terzake, praktisch, zonder omwegen’.

In Nederland werd het door toedoen van Ruud Lubbers het modewoord van de jaren tachtig. N0- nonsensbeleidwerd de aanduiding voor een beleid of een houding met een erg realistische inslag. Toen zijn eerste kabinet in 1982 aantrad, kondigde Lubbers genoemd beleid aan. Daarmee gaf hij aan dat onaangename beslissingen niet uit de weg zouden worden gegaan. Het marktmechanisme moest in ere hersteld. Er diende rekening te worden gehouden met de harde realiteit. No-nonsense stond dan ook voor ‘gezond verstand’, maar in de ogen van de (linkse) oppositie kwam dit neer op een gebrek aan solidariteit. In een gesprek met HP/De Tijd(12/11/93) gaf de oud-bewindsman toe de uitdr. niet zelfbedacht te hebben. Ze zou voor het eerst gevallen zijn tijdens een gesprek tussen zijn echtgenote en Jan de Koning.

Meer nog dan Lubbers die uitweidingen op filosofisch en maatschappelijk terrein niet schuwt, is De Koning een no-nonsense-figuur, een pragmaticus, die (in alle omstandigheden even gelijkmoedig) de grens van het haalbare aftast en die lijn vervolgens lakoniek vasthoudt. (NRC Handelsblad, 24/05/86)

Den Uyl verzette zich met hand en tand tegen een koersverlegging in de richting van zo’n no-non- sense-PvdA. (Vrij Nederland, 31/05/86)

En toen het vervolgens, sedert '82, weer economisch opwaarts ging, typeerde men de politieke sfeer als ‘no nonsense’ - doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg. (Haagse Post, 21/11/87)

... jullie willen gewoon zelf beslissen. Mooi no- nonsense. (René Appel: Spijt, 1989)

De combinatie van nuchtere zakelijkheid (‘no- nonsense’-beleid) en morele inzet (het programma van de verantwoordelijke samenleving) heeft in de afgelopen jaren een zowel politiek als sociaal-eco- nomisch stempel op ons land gezet. (De Volkskrant, 06/10/90)

< >