Gepubliceerd op 21-06-2017

Mazzel (mazzeltje):

betekenis & definitie

1 -, -tje, geluk, voordeel, winst, buitenkansje; Koster Henke spelt massel. Uit Hebreeuws ma- zal ‘gesternte’. Hiervan afgeleid zijn mazzelen ‘zaken doen; voordeel behalen; geld verdienen’ (vaak met ongunstige nevenbet.); mazze- lig ‘door puur geluk’: een mazzelig totstandgekomen doelpunt; mazzelaar, mazzelkont, mazzelpik; mazzelpeer ‘geluksvogel, iemand die geweldig boft’. In het Engelse slang spreekt men van mozzer of mozza, eveneens terug te voeren op mazal.

D’r zit vandaag geen masseltje voor je an... (Justus van Maurik: Toen ik nog jong was, 1901)

De ‘juffrouw’ kreeg nu weer bezoek van den koopman, die met bedrukt gezicht en bloedend hart ƒ 15.- neer legde en die ’t ledikant - compleet voor ƒ 20.- (’t zellefde wat aan hem het had gekost!!!) aan ’t jonggetrouwde paar weer overdeed! Kijk, dat is een ‘mazzeltje’, zoals je er tegenwoordig eens in de driejaar tegen ’t lijf loopt. (Het Leven, 13/07/30)

Ons succes is één grote mazzel geweest. (Verslaggever van Het Binnenhof in gesprek met The Blue Diamonds, 17/12/63)

Voor ons is alles nieuw. Wij hebben gewoon strontmazzel. (Oor, 24/08/85)

Met een beetje mazzel ligt nu ook haar nieuwste single ‘Tango’ in de winkel. (Muziek Express, december 1987)

z de-, afscheidsgroet. Hiermee wenst men iemand letterlijk geluk, voorspoed of goede zaken (zie 1). Gaandeweg is het gewoon ‘tot ziens’ of‘goeiedag’ gaan bet. Tegenwoordig vooral in trek onder jongeren. Syn. de ballen1. Dag lieve jongens, de mazzel! (Piet Bakker: De Slag, 1951)

‘Nou jongens, de mazzel hoor’, riep Ome Hein. (Haring Arie: Tweede Boek, 1969)

De mazzel en verveel je niet. (Bert Hiddema: Twee vliegen in één klap, 1975)

De mazzel, heren. (Dimitri Frenkel Frank: De kleinste hond ter wereld, 1980)

De mazzel. Daag. (J.A. Deelder: Schone Welt, 1982) De mazzel en werk ze morgen. (Gerrit Grobben: Wolfram, 1989)

3. - en brooche, geluk en zegen. Oude joodse heilwens. Een Jiddische formule, waarmee elke koop wordt besloten waarbij één der partijen een jood is. Brooche is afgeleid van Hebreeuws beracha ‘zegen’.

Mazzel en brochum! zegende ik... (Willem van Iependaal: Polletje Piekhaar, 1935)

Elke dag kan je mazzel hebben, mazzel en broche. (Jan Mens: Mensen zonder geld, 1939) (herdruk 1964)

Het was mazzel en broge. (Jan Cremer: Ik Jan Cremer. Tweede Boek, 1966)

Wie werpt nu een talisman weg, die iemand mazzel en broge heeft aangebracht? (Siegfried E. van Praag: Partijtje ruw geslepen, 1976)

De langgerekte zucht, die mij ontsnapt als uit het allerdiepste vrijgekomen, is alles wat ik weet te antwoorden op zoveel mazzel en broge! (René Stoute: Bewijs van ontslag, 1989)

4. - tov, veel geluk, veel succes. Maar ook ‘proficiat; God zij dank; wat een verrassing’. Deze uitdr. wordt eveneens in het Engels gebruikt. Ze is o.a. te vinden in The American Heritage en T he Oxford American Dictionary.