spottende ben. voor een afgelegen gehucht, een onbelangrijke plaats waar niets te beleven valt. Vgl. Boeren- koolstronkeradeel/Boerenstrontstradeel;Kutkrabbe- dijk/Kutkrabberveen/Kut-Op-Krabbedijk; Rotpokke- weer enz. Vgl. ook het Duitse Buxtehude. Natuurlijk vind ik ’t prachtig, maar als je voorheen op een party van Benno Premsela hebt opgetreden en je staat nu in Lutjebroek, is ’t wel even wennen. (Oor, 07/02/87)
Of je nou uit de bush van Afrika komt of uit de slums van Lutjebroek, als iemand in een bak met water dondert, blijft ’t gewoon lachen geblazen. (Wim de Bie: Morgen zal ik mijn mannetje staan, 1990)
Iedere trien uit Lutjebroek kan een pasje kopen. (Nieuwe Revu, 10/05/95)