Gepubliceerd op 21-06-2017

Jood (joodje)

betekenis & definitie

aan het joodse volksdeel worden talrijke ongunstige eigenschappen toegeschreven, ook in andere talen. Vele uitdr. met jood getuigen van een rabiaat antisemitisme en/of van vooroordelen. Joodbet. in de volkstaal nog altijd ‘onbetrouwbare handelsman’, en het werkwoord joden is lange tijd een gemeenzame uitdr. geweest voor ‘sjacheren, bedriegen, beknibbelen’ (ook het Engels kent al vele honderden jaren het werkwoord to jew).

Een jodenstreek voor een ‘bedrieglijke streek’ werd al door H. Heijermans gebruikt in De Gids(1892), maar de ben. is wellicht veel ouder. Jodenlijm voor ‘speeksel’ komt al in de eerste helft van de 20ste eeuw voor en verwijst naar de vermeende bijzondere mondvochtigheid van de joodse medemens: ‘Een klodder spuug erop, dat hielp. Jodenlijm zeiden ze...’ (Sal Santen: De kortste weg,1979). Van een even primitieve volkshaat getuigt de bijnaam van voetbalclub Sparta: de jodenclub.Deze racistische term, gebruikt door jeugdige voetbalsupporters of hooligans, gaat dikwijls vergezeld van een nabootsing van het geluid van sissend gas. In Groot-Brittannië wordt een supporter van Tottenham Hotspurs uitgescholden voor Yid. Een jodenfooi is een klein bedrag waarmee men iemand wil afschepen, jodenlawaaibet. ‘veel drukte om niets’.

De meeste van deze uitdr. worden nog nauwelijks gebruikt, maar ze blijven vermeld staan in de woordenboeken. Alhoewel! In 1970 nog werd van joodse zijde een kort geding aangespannen tegen Van Dale (zowel de uitgever als de bewerkers), omdat de in dit woordenboek behandelde begrippen rond ‘jood’ geen afdoende waarschuwing inhielden. De gewraakte passages werden door de rechter afgedaan als ‘niet onrechtmatig’, maar het dispuut ging verder tot eindjaren tachtig. In 1984 voerde het genootschap ‘Onze Taal’ een discussie over het al dan niet gebruiken van het woord joodin onze woordenboeken. De opname van de hierna volgende uitdr. geldt vooral als waarschuwing! Zie ook de kaas van de jood is op.

1. alle joden!,uitroep van verwondering of schrik; vaak met de toevoeging in de tempel van Mozes.Als variant op het meer alledaagse allemachtig!

‘Alle joden nog an toe, Dolleboter...!’, bromde de ontstelde commissaris, ‘waar komen al die mensen vandaan?’ (Jan de Hartog: De maagd en de moordenaar, 1972)

2. een - gekist hebben,een onaangename reuk verspreiden. Al bij Harrebomée.
3. een - in zijn keel hebben,schor zijn.
4. het is een -je,gezegd van iets dat niet meer heel is, waar een stukje aan ontbreekt. Zinspeelt op de besnijding onder joden.
5. het is net of je een - vermoord hebt,in Groningen gezegd wanneer men veel kopergeld op zak heeft. Al bij Molema.
6. het-je hebben,niet goed wijs zijn. Ook daar krijg je ’t joodje van‘dat is om dol van te worden’. Wellicht, als 4, een zinspeling op de besnijdenis, waarbij de gedachte aan ‘niet heel; niet gaaP wordt toegepast op een geestelijke toestand: het hoofd kwijt zijn.

Ik ga d’r vandoor, ik heb geen zin om ’t jootje te krijgen. (Jan Mens: Er wacht een haven, 1950)

Die vrijer bevalt hem niet. Zo kijkt geen gewoon mens. Die Den Duik heeft ’t Joodje. (Piet Bakker: De Slag, 1951)

... eeuwig en altijd popmuziek. Om ’t joodje van te krijgen. (Ben Borgart: Blauwe nachten, 1978)

7. ja, hoe komt een - aan luizen,antwoord op de vraag ‘hoe komt het?’, wanneer men hierop geen bescheid kan geven. De uitdr. komt o.a. voor bij Piet Bakker (Jeugd in de Pijp,1962).
8. -jegeboren,gezegd, bij wijze van grap, als twee mensen tegelijk hetzelfde opmerken.
9. op zijn-s werken,achterstevoren werken. Omdat het Hebreeuws van rechts naar links wordt gelezen. Informele uitdr.

< >