Gepubliceerd op 21-06-2017

Jezus

betekenis & definitie

1. als eerste lid van een samenstelling gebruikt ter intensivering.

Met een jezusgang reed Hans op mijn banaanman- netje af. (Marcus Heeresma: Waarde Landgenoten, 1983)

2. in- ontslapen,een eufemisme voor ‘overleden’. Deze uitdr. is vooral geliefd op grafzerken en bestaat eveneens in het Engels: asleep in Jesus.

Ik hoorde dat hij ’s nachts gerust in een vast vertrouwen op [sic] Jezus is ontslapen. (Bouke B.Jagt: Bij de gratie Gods, 1985)