Gepubliceerd op 21-06-2017

Bakker-an

betekenis & definitie

erbij, gesnapt; de dupe. De herkomst is onzeker. Volgens sommigen ont-leend aan de geschiedenis van de schenker en de bakker (Genesis 11:1-9).

Anderen denken aan een verband met het werkwoord bakken ‘kleven, plakken’, waardoor de uitdr. eigenlijk zou moeten zijn hij is er bak aan‘hij zit eraan vast, kan niet los komen’. Minder waarschijnlijk is de ontlening aan het knikkerspel (een stuiter noemt men in Friesland een bak- kert). Stoett denkt ook nog aan een verbastering van Bargoens bekaan hebben/nemen‘vast, beet hebben’ (zie bekaan/pekaan/piekaan maken).Indien gezegd van een vrouw, kan bakker- an zijneveneens de bet. hebben van ‘zwanger zijn’, zoals bijv. in een couplet uit een lied van J.H. Speenhoff, getiteld Brief van een weduwe aan de Burgemeester over de leerplichtweten daterend van 1911. Het hierna volgend citaat geeft echter de eerste bet. weer:

... en daar doet-ie me inene ’n stommiteit met ’n postkwitantie, die ’m niet toekwam... nou, u begrijpt toen was-ie bakker-an... (Jacob Israël de Haan: Pijpelijntjes, 1904)