Gepubliceerd op 20-07-2020

God

betekenis & definitie

(Got. Guth) van den Idg. wt. ghu = aanroepen, (zie Verguizen), zoodat God oorspr. bet.: het aangeroepen Wezen. Anderen denken aan ’t Skr. hu = offeren; Skr. huta = aan wien geofferd wordt. — In Godsvrucht is ’t tweede lid: vrees, ontzag, dat nog in ’t Mnl. voorkomt: „Ic vrucht si riden in hare doot” (zij rijden hun dood tegemoet). „Een goet rudder, Gode vruchtende." (Vgl. ’t Hgd. Furcht = vrees.) Bilderdijk en Da Costa spreken ook van godsvrees.