Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Wetgeving

betekenis & definitie

Wetgeving - Volgens de leer der Trias politica van Montesquieu, welke ook hier te lande haar invloed heeft doen gelden, behoort de w. te berusten bij een afzonderlijke macht, onafhankelijk in het bijzonder van de uitvoerende macht. In overeenstemming hiermede is voor de w. medewerking der van de regeering onafhankeijke vertegenwoordigende lichamen vereischt. Zoo berust de wetgevende macht des rijks bij Koning en Staten-Generaal (art. 110 Grw.), in de provinciën bi] Prov. Staten (art. 134 Grw.) en in de gemeenten bij de gemeenteraden (art. 144 Grw.). De grens tusschen de wetgevende bevoegdheid van rijk, prov. en gemeente onderling is getrokken, behalve in de genoemde artt. der Grw. in de artt. 141 en 142 Prov. wet en 160 en 161 Gem. wet. — De grenzen tusschen wetgeving en uitvoering zijn moeilijk te trekken.

Veel dat vroeger bij K. B. was geregeld, is later voorwerp van wetgeving geworden. Zie onder ALGEMEENE MAATREGEL VAN BESTUUR en WET. Volgens velen mag de wetgever zich ieder belang, dat bij de Grw. niet uitdrukkelijk aan een ander staatsorgaan is opgedragen, aantrekken. Door de onschendbaarheid der wetten (art. 122 Grw.) zijn deze trouwens onaantastbaar, ook indien zij een gebied mochten betreden, dat Volgens ons staatsrecht niet het hare is. Dit laatste geldt wel niet voor de plaatselijke w., maar in prov. en gemeente is de taak der vertegenwoordigende lichamen geenszins tot de w. beperkt (art. 94 Prov. wet en art. 134 Gem.wet), zoodat zich daar de vraag naar de grenzen van het begrip w. eenigszins anders voordoet. (Zie DELEGATIE).