Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Votum (lat.)

betekenis & definitie

Votum (lat.) - gelofte, verbintenis, die men op zich neemt tegenover God. Meestal bestaat zij in de toezegging, een bepaalde daad te verrichten. Soms wordt bij een v. ook over anderen beschikt, b.v. (zooals vroeger geschiedde) wanneer ouders bij de geboorte van een kind het God toewijden. Meermalen wordt een gelofte gedaan onder een of andere voorwaarde, b.v. dat men van een ziekte genezen of uit een gevaar gered zal worden ; andere keeren enkel uit dankbaarheid en liefde.

Bij de meeste heidensche volken was het doen van een gelofte een algemeen gebruik ; te Rome werden vele tempels ten gevolge van v. gebouwd ; bij de Joden treft men ze reeds in de dagen der aartsvaders aan (Gen. 28: 20, 22). In de Christ. kerk is het doen van geloften uit het heidendom en Jodendom overgegaan ; in de R.-Kath. kerk wordt het nog heden voor verdienstelijk gehouden, niet alleen voor de gewone geloovigen, maar vooral ook voor de kloosterlingen, die zich alleen door geloften aan het kloosterleven verbinden. — In de liturgie het wijdingswoord, waarmee door den voorganger de dienst wordt aangevangen : In den naam des Vaders, des Zoons en des H. Geestes. Somtijds wordt de trinitarische formule uitgebreid. Vroeger bezigde de Ger. kerk de woorden van Psalm 124: 8. — V. is ook een stem die voor of tegen iets wordt uitgebracht ; een v. van vertrouwen, wantrouwen, goed- of afkeuring, enz.