Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Voogdij

betekenis & definitie

Voogdij - (Lat. tutela). Volgens art. 385 B. W. staan alle minderjarigen, die niet onder ouderlijke macht staan onder voogdij. De voogdij wordt uitgeoefend door een voogd en een toezienden voogd (art. 386 B. W.). Sinds de wet van 6 Febr. 1901, Stb. 62 (een der z.g. Kinderwetten), kan ook een rechtspersoonlijkheid bezittende vereeniging, een stichting of een instelling van weldadigheid, wier statuten, stichtingsbrieven of reglementen duurzame verzorging van minderjarigen voorschrijven, tot voogdes worden benoemd (art. 421 B. W.). De voogd is met het onderhoud en de opvoeding van den minderjarige (zijn z.g. pupil) overeenkomstig diens vermogen belast en vertegenwoordigt hem in alle burgerlijke handelingen (zie HANDELINGSBEVOEGDHEID).

De minderjarige is aan zijn voogd eerbied verschuldigd (art. 441 B. W.). De voogd moet de goederen van den minderjarige als een goed huisvader besturen en is voor slecht beheer verantwoordelijk (art. 443 B. W.). Het beheer is geregeld in de artt. 443-466 B. W. Bij het einde ervan moet de voogd rekening en verantwoording doen (artt. 467-471 B. W.). De toeziende voogd moet de belangen van den minderjarige waarnemen, zoo dikwijls deze met die van den voogd in strijd zijn (art. 427 B. W.), hij moet toezien, dat de voogd verschillende hem bij de wet opgelegde verplichtingen nakomt (art. 428 B. W.), om de twee jaar een summiere rekening en verantwoording van dezen eischen (art. 429 B. W.) en bij ontstentenis van den voogd het noodige verrichten (art. 431 B. W.). Zie ook artt. 1118, 1122, 1639m B. W. — Na den dood van een der ouders wordt de overlevende van rechtswege voogd over de minderjarige echte kinderen (art. 400 B. W.; zie voor geval van curateele over den vadervoogd art. 507 B. W.). Bij hertrouwen der moedervoogdes wordt haar echtgenoot van rechtswege medevoogd (art. 406 B. W.). Zie voor geval van ontbinding van het huwelijk der ouders anders dan door overlijden artt. 261, 284 en 301 B. W. — Een natuurlijk kind staat van rechtswege onder voogdij van den meerderjarigen vader of de meerderjarige moeder, die het het eerst erkende (artt. 361, 408 B. W.). Voor zoover er geen voogd van rechtswege aanwezig is, kan degene der ouders, die de ouderlijke macht uitoefent, bij uitersten wil of bijzondere notarieele akte in de voogdij voorzien (art. 409 B. W.). Over alle minderjarigen, die niet staan onder ouderlijke macht en in wier voogdij niet reeds op wettige wijze is voorzien, geschiedt het laatste door den kantonrechter (art. 413 B. W.). Alleen op een der gronden, in art. 434 B. W. genoemd, kan men zich van een door den rechter opgedragen voogdij of toeziende voogdij verschoonen (art. 387 B. W.). Zij gelden nimmer voor de ouders ten aanzien der voogdij over hun eigen kinderen (art. 434 B. W.). Ontzetting van de voogdij kan geschieden op grond van slecht levensgedrag of andere feiten, in art. 437 B. W. opgesomd. Ontheffing kan plaats hebben op eigen verzoek, indien een ander zich tot overneming der voogdij bereid verklaart en het in het belang van den minderjarige wordt geacht. De vadervoogd of moedervoogdes kunnen echter alleen worden ontheven op grond, dat zij ongeschikt of onmachtig zijn hun plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen en het belang der kinderen zich niet uit anderen hoofde tegen die ontheffing verzet (art. 440a B. W.).