Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Volksverhuizing

betekenis & definitie

Volksverhuizing - a. Onder v. verstaat men in de algemeene geschiedenis de periode, waarin op het gebied, dat tot dusver ingenomen werd door het Romeinsche rijk en de staatjes der Germaansche stammen, nieuwe staten ontstaan, wier bevolking gevormd is door een menging van Romeinen, geromaniseerden en Germanen. Men kan de v. beschouwen als een strijd tusschen de Romaansche en de Germaansche cultuur, begonnen met ’t optreden der Markomannen. Langen tijd waren de Romeinen in staat de Germanen te absorbeeren, tot dit na ’t optreden van Julianus Apóstata (gest. 363) ophoudt. De Germanen gaan niet meer op in de Romeinsche bevolking, maar streven er naar nederzettingen binnen de grenzen van ’t Rom. rijk te verwerven.

Langzamerhand bezetten zij verschillende bestuursfuncties. In ’t begin der 5de eeuw komt de v. in een nieuwe phase, als de Germanen staten stichten, waarin zij ’t bestuur in handen hebben, terwijl zij zelve streng gescheiden voortleven naast de geromaniseerde bevolking (vgl. THEODRIK DE GROOTE, WEST-GOTEN, enz.). Gaandeweg verdwijnt evenwel deze scheiding, terwijl er bovendien een streven komt om de verschillende staten onder één bestuur te vereenigen. Dit is ten slotte gelukt aan de Franken, die verschillende in den tijd der v. ontstane staten onder hun gezag brengen, waarop zij andere Germaansche volken absorbeeren. Zoo ontwikkelt zich een Germaansch-Romaansch imperium, waarover niet ’t oude koningsgeslacht meer regeert, maar een opgekomen geslacht: de Karolingen. Sommigen rekenen met de vorming van dit Germaansch-Romaansch imperium de v. geëindigd. Anderen daarentegen rekenen deze periode te eindigen met ’t ophouden der tochten van de Noormannen. Als oorzaken van de v. neemt men aan de behoefte naar ’t bezit van meer land en ’t opdringen van volken uit ’t Oosten.

Litt.: Bronnen, de Auctoren Antiquissimi in de Mon. Germ. S. S.; Corpus hist. Byzantii. Schrijvers, Pallmann, Gesch. der Völkerwanderung (1863); Schmidt, Allg.

Gesch. der germ. Völker bis zur Mitte des 6en Jahrh. (1909); Daim, Der Könige der Germanen. — b. v. in ruimeren zin genomen beteekent het veranderen van woonplaats door geheele volken. Reeds in voorhist. tijden kan men sporen van v. aanwijzen (zie VOORGESCHIEDENIS). In hist. tijden behooren aangemerkt te worden als v. het opdringen van Kelten, Grieken, Italische volken, Germanen, Slaven en Centraal-Aziatische volken (Hunnen, Tataren, enz.). In de moderne tijden komt v. niet meer voor, wel ’t zich verplaatsen van groote groepen (b.v. in Zuid-Afrika: de trek der Boeren, zie ZUID-AFRIKA, Geschiedenis) of ’t zich onophoudelijk in dezelfde richting verplaatsen van individuen (emigranten) (b.v. de emigratie naar Noord-Amerika en Australië), waardoor langzamerhand geheele landstreken een nieuwe bevolking krijgen. — Zie ook ZIONISME.