Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Virchow

betekenis & definitie

Virchow - (R.), geneeskundige en anthropoloog; geb. 1821 te Schivelbein, overl. 1902 te Berlijn. V. studeerde in Berlijn ; werd er in 1843 assistent en 1846 prosector aan de Charité. In 1847 privaat-docent voor ziektekundige ontleedkunde geworden, stuurde de regeering hem in 1848 naar Opper-Silezië ter bestudeering eener ernstige typhus-epidemie. Zijn actieve deelneming aan de politiek bezorgde hem in 1849 zijn ontslag ; kort daarop werd hij echter weder aangesteld.

In 1849 nam V. de benoeming tot hoogleeraar in de ziektekundige ontleedkunde in Würzburg aan, om in 1856 in dezelfde positie naar Berlijn terug te keeren. In het pathologisch laboratorium aldaar, dat hij tot een middelpunt van de geleerde wereld wist te maken, schiep hij in hoofdzaak het werk, dat als cellulair-pathologie bekend is. Daarnaast staan onderzoekingen op het gebied der ontsteking, der gezwellen, bloedziekten, diphtheritis, enz. Ook in dezen tijd nam. V. wederom actief deel aan het politieke leven ; de uitdrukking „Kulturkampf” is van hem afkomstig. Van 1880—93 was hij lid van den Rijksdag.

Behalve voor het onderzoek op het gebied der pathologische anatomie had V. groote belangstelling voor anthropologische en prae-historische studies. In 1869 stichtte hij mede de Duitsche Anthropologische Vereeniging, en werd in 1870 voorzitter dier vereeniging. Hij stelde zelf onderzoekingen in over paalwoningen. Zijn groote werk is het onderzoek van schoolkinderen ter vaststelling van de anthropologische samenstelling van het Duitsche volk (blondine en brunette type). Een groot aantal verhandelingen in het „Zeitschrift für Ethnologie” geeft de resultaten van zijn omvangrijk anthropologisch werk. Behalve verschillende, dóór hem of met hem opgerichte tijdschriften, zooals het Archiv für pathologische Anatomie, Medizinische Reform, Verhandl. der Berliner Gesellschaft für Anthropologie, kunnen tot zijn voornaamste werken worden gerekend : Beiträge zur physischen Anthropologie der Deutschen, mit besonderer Berücksichtigung der Friesen (1876) ; Vorlesungen über Pathologie und Therapie (te zamen met anderen) ; Vier Reden über Leben und Krankheit ; die Lehre von den Trichinen (1866); Ueber den Hungertyphus (1868); Gesammelte Abhandlungen aus dem Gebiete der öffentlichen Medizin und der Seuchenlehre (1879); Die Aufgaben der Naturwissenschaften in dem nationalen Leben Deutschlands (1871); Ueber die Wedda’s von Ceylon (1881), enz.

< >