Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Veeartsenijkunde

betekenis & definitie

Veeartsenijkunde - Zoover men daaronder verstaat de behandeling van zieke dieren, is zij ongetwijfeld reeds toegepast sedert het oogenblik, dat de mensch dieren aan zijn wil heeft onderworpen. Tot deze zoogenaamde huisdieren behoorden reeds vroeg ook lastdieren, door de Romeinen veheterina (door samentrekking veterina) genoemd; vandaar de namen veterinarius = veearts (in het Fransch; vétérinaire) en ars veterinaria = veeartsenijkunde, diergeneeskunde. In de oudste tijden geschiedde de behandeling der zieke dieren in hoofdzaak door herders; later waren het ook smeden en stalmeesters, die zich daarmede onledig hielden. De behandeling van uitwendige ziekten (chirurgie) is aan die van inwendige ziekten voorafgegaan; niet alleen de onderkenning der eerstbedoelde ziekten was gemakkelijker, maar vooral ook kon men zich overtuigen, of de tot genezing ingestelde pogingen tot het gewenschte doel hadden geleid.

In hoofdzaak volgde men in de veeartsenijkunde de geneeskunde van den mensch; het onderzoeken van geneesmethoden bij dieren, alvorens deze bij den mensch toe te passen, dagteekent eerst van den nieuweren tijd. Men achtte eertijds het dier zoover beneden den mensch te staan, dat een vergelijking van ziekteprocessen niet vriendelijk ontvangen zou zijn geworden; omtrent den overeenkomstigen lichaamsbouw en de vrijwel gelijke levensfuncties van den mensch en de huisdieren droeg men geen kennis. Met grond mag worden aangenomen, dat in de oudste tijden bij de dieren weinig ziekten voorkwamen; het onttrekken aan de natuurlijke verhoudingen en het in de plaats daarvan treden van economisch passende toestanden heeft allengs meer ziekten doen ontstaan, gelijk nog dagelijks kan worden waargenomen. Het gedwongen verblijf in stallen met de daaraan verbonden beperkte lichaamsbeweging, het voedsel en drinkwater, dat de dieren niet méér zelf kunnen uitzoeken, de overmatige arbeid, de verweekelijking en het daardoor vatbaarder. worden voor ziekten zijn zoovele factoren, welke het verklaarbaar maken, dat de gezondheid er met den huisdierstaat niet op vooruit is gegaan. Het is buiten twijfel, dat ook onder de in het wild levende kudden nu en dan verwoestende ziekten zijn voorgekomen, gelijk dit thans, bijv. onder hazen, nog wel geschiedt. Met den huisdierstaat nam dit echter belangrijk toe en werden onder paarden en rundvee soms groote slachtingen aangericht. Het ligt voor de hand, dat men naar middelen uitzag om zulke rampen te beteugelen, hetzij door genezing, hetzij door voorkoming van deze ziekten. Vooral het herhaald heerschen der runderpest in Europa deed meer dan vroeger de behoefte ontstaan aan goede veeartsenijkundige hulp.

De ruwe empirische veeartsenijkunde was onvoldoende gebleken ter bestrijding der belangrijke economische nadeelen, waaronder de veehouding gebukt ging; men verlangde naar meer licht, men wenschte een wetenschappelijke veeartsenijkunde, welke de middelen aan de hand zou kunnen doen, om de ellende af te weren, welke de invasies van besmettelijke ziekten telkens veroorzaakten. Aan Frankrijk komt de eer toe in 1761 te Lyon de eerste veeartsenijschool te hebben opgericht, terwijl slechts 4 jaar later in Alfort bij Parijs een tweede school werd gesticht. Dit voorbeeld werd in 1773 door Kopenhagen en Dresden, in 1777 door Weenen, in 1778 door Hannover, in 1786 door Budapest, in 1790 door Berlijn en München, in 1791 door Londen, in 1793 door Madrid, in 1795 door Milaan, in 1806 door Bern en eerst in 1821 door Utrecht gevolgd. Thans zijn veeartsenijscholen over de geheele beschaafde wereld verspreid. Het gevolg van de wetenschappelijke beoefening der veeartsenijkunde is geweest, dat zij zich weldra niet meer beperkte tot de behandeling van zieke dieren, maar de middelen trachtte op te sporen, waardoor het ontstaan en het heerschen van ziekten kon worden voorkomen. Daarbij voegde zich, en dit is vooral van beteekenis, de voorbehoeding van ziekten bij den mensch, zoowel door de kennis van die ziekten, welke van dieren op den mensch kunnen overgaan, als wat betreft de keuring der voedingsmiddelen van dierlijken oorsprong. Vooral door het gebruik van melk en vleesch kunnen, zonder dat aan deze voedingsmiddelen bij oppervlakkig onderzoek iets verkeerds is waar te nemen, ziekten ontstaan, welke het leven in gevaar brengen; men denke slechts aan roodvonk, typhus, tuberculose, enz.

Het is in het bijzonder de bacteriologie geweest, welke de geneeskunde van mensch en dier nader bijeen heeft gebracht; zij bewijzen elkander nu reeds gewichtige diensten en het is te voorzien, dat de band dezer zusterwetenschappen allengs nauwer zal worden aangehaald. In hoofdzaak was het Pasteur, die door zijn genezende, doch vooral voorbehoedende entingen den samenhang van vele ziekten bij mensch en dier aantoonde. De serumtherapie, welke hoofdzakelijk beoogt het onvatbaar maken der individuën tegen bepaalde, in het bijzonder heerschende ziekten, hoewel reeds in het laatst van de 18de eeuw, bijv. bij pokken, toegepast, kreeg door Pasteur een vasteren grondslag en Averd na hem het gemeengoed van menschen- en dierenartsen. Intusschen mag niet over het hoofd worden gezien, dat het ook zonder deze nieuwere hulpmiddelen aan de wetenschappelijke veeartsenijkunde gelukt is vele heerschende ziekten, welke in vroeger tijden nationale rampen waren, óf geheel te verdrijven óf het optreden daarvan tot de uitzonderingen te doen behooren. Men denke slechts aan runderpest, longziekte, kwaden droes, hondsdolheid en zooveel andere meer. Toch blijft voor haar nog een ruim veld ter bewerking open; haar eerste taak dient nu gericht op het verdrijven der tuberculose bij de huisdieren, niet enkel omdat deze ziekte méér aan den algemeenen rijkdom knaagt, dan de meesten vermoeden, maar vooral wijl daarmede een bron van besmetting voor den mensch wordt gedempt.

< >