Wat is de betekenis van Schuld?

schuld - zelfstandig naamwoord 1. verantwoordelijk zijn voor een fout ♢ het is zijn schuld dat ik verkeerd reed 1. schuld bekennen [toegeven dat je schuldig bent] 2. buiten zijn...

Schuld - is een negatieve, zelfbewuste, morele emotie, die ontstaat wanneer iemand toegeeft dat hij iets heeft gedaan dat een morele wet schendt: de focus ligt op het gedrag.

een negatieve, zelfbewuste, morele emotie, die ontstaat wanneer iemand toegeeft dat hij iets heeft gedaan wat een morele wet schendt: de focus ligt op het gedrag.

Schuld - is een negatieve, zelfbewuste, morele emotie, die ontstaat wanneer iemand toegeeft dat hij iets heeft gedaan dat een morele wet schendt: de focus ligt op het gedrag.

In het begrip ‘schuld’ ligt besloten dat het goede, voor zover het doel van het handelen kan zijn (en dan een ethisch begrip is), wordt opgevat als dat wat zou moeten. Het nalaten van of ingaan tegen datgene wat zou moeten, wordt de handelende persoon als vrije daad en daarmee als schuld aangerekend. Het schuldbegrip is een centrale pijler voor de...

schuld - Het moeten betalen aan een ander van (meestal) een bedrag in geld. Iemand die een schuld heeft is een schuldenaar of debiteur.

Als iemand door de strafrechter veroordeeld wordt, moet hij opzet of ten minste schuld hebben. Iemand heeft schuld wanneer hij had kunnen voorzien wat het gevolg van zijn gedrag zou kunnen zijn en hij niettemin onvoorzichtig heeft gehandeld, denkend dat het zo’n vaart niet zou lopen. Iemand die roekeloos rijdt, waardoor een ander gedood wordt...

kan zowel het verschuldigde als schuldigheid betekenen. In de eerste zin onderscheidt men een rechtsschuld die steunt op het strikt recht van een ander, en het zedelijk verschuldigde dat steunt op een zedelijke eis. In de schuldigheid onderscheidt men zondeschuld die ontstaat doordat men wetens en willens het zedelijk verschuldigde niet vervult of...

s., skuld; (voor een klein bedrag), klapskuld; hypothecaire —, biswiering; bij iem. in de — staan, by immen yn ’t kryt, yn ’t boek stean, by immen yn ’e klets sitte; met -en bezwaard zijn, op fûle aeijen sitte; oude -en, âlde nêsten, dûkelige dammen; ...