Polybius, - Gr. geschiedschrijver, geb. omstreeks 198 v. C. te Megalopolis in Arcadië, vormde zich onder zijn vader, den strateeg Lycortas, en diens vriend Philopoemen tot staatsman en veldheer en nam weldra een zeer levendig aandeel in de aangelegenheden van het Achaeïsch verbond. Hoewel P. ieder conflict met de Romeinen zocht te vermijden, behoorde hij toch tot de 1000 Achaeërs, die in 167 als gijzelaars naar Rome gevoerd en 17 jaar vastgehouden werden. P. werd in het huis van Aemilius Paullus zeer vriendelijk opgenomen en was weldra de vertrouwde vriend van Scipio Aemilianus. Na een kort oponthoud in zijn vaderland in 160 vergezelde hij Scipio naar Afrika, waar hij de verovering van Carthago bijwoonde.
Na de verwoesting van Corinthe maakte hij van zijn aanzien bij de Romeinen gebruik, om het lot van zijn overwonnen landslieden zooveel mogelijk te verzachten; hij stierf, na vele reizen in Italië, Sicilië, Gallië en Spanje, op 82-jarigen leeftijd in zijn vaderland. Behalve enkele verloren gegane werken schreef hij een algemeene geschiedenis in 40 boeken, waarin hij op uitvoerige wijze de geschiedenis van Rome, der Grieken en van het Oosten van 220 tot 146 v. C., met een inleidend overzicht van de gebeurtenissen van het begin van den eersten Punischen oorlog af (boek 1 en 2), behandelde. Van dit werk zijn nog slechts de eerste vijf boeken in hun oorspronkelijke volledigheid bewaard gebleven, van de overige het eerste deel van het zesde en talrijke fragmenten. P. heeft in zijn werk bepaaldelijk een wegwijzer in de staatkunde willen zijn, daar hij de gronden uiteenzet, waarop de eigenaardige grootte der Rom. staatsontwikkeling berust. Zoo is hij een pragmatisch geschiedschrijver.
Hij acht de waarheid de hoogste wet voor den historieschrijver en verzuimt niet, ondanks zijn eenzijdig partijkiezen voor den Achaeïschen bond en zijn bewondering voor de Rom. machtspolitiek, den grooten tegenstander daarvan, Hannibal, recht te laten wedervaren. Zijn betoog is zakelijk, zooals van een ervaren staatsman en generaal te verwachten is, daarbij op zelfverworven kennis der geographie berustend en aanschouwelijk, maar tevens droog en hard. Livius heeft o. a. uit zijn werk geput. Zijn beteekenis is het best geschilderd door Thirlwall in zijn History of Greece (laatste deel) en door Freeman in deel I van zijn History of Federal Government.