Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Pinus

betekenis & definitie

Pinus, - plantengeslacht der Coniferen, fam. der Pinaceeën, met 80 soorten, bijna alle op het N. halfrond, enkele in de bergstreken der tropen. Het zijn altijdgroene, veel hars bevattende boomen, met lange en korte loten. De lange loten dragen kleine schubvormige bladeren in een spiraal. Uit den oksel van die schubben komen de dwergloten, die slechts twee tot vijf naalden maken, aan den voet omgeven door een paar vergroeide schubben.

Deze dwergloten groeien niet verder; zij behouden een zeker aantal jaren hun naalden en vallen dan in hun geheel af. De mannelijke bloemen staan aan de lange loten in de plaats van een dwergloot, meestal dicht bij elkaar, de vrouwelijke bloemen aan het einde van lange loten. Deze ontwikkelen zich, meest na verloop van een paar jaar, tot een ronden of langwerpigen kegel, waarvan de groote zaadschub houtig wordt, terwijl de dekschub zich niet ontwikkelt. De kegels blijven lang aan den boom zitten, de gevleugelde zaden vallen er uit. Bekende soorten zijn P. silvestris, de Grove-Den (Kiefer, Föhre) waarvan de hars door destillatie terpentijnolie levert, terwijl de Colophonium achterblijft. Door droge destillatie van het hout krijgt men teer en pek. Het hout is een belangrijk werkhout en wordt ook veel als mijnhout gebruikt (Grenenhout). Andere soorten met 2 naalden per dwergloot zijn P. montana, de Bergden (Legföhre, Krummholz), een soort van de subalpine regio van de Midden-Europeesche gebergten, die in een aantal ondersoorten voorkomt, en het meest bekend is met liggende takken en zonder opgaanden stam.

Wordt bij ons wel op rotspartijen gekweekt. P. Pinea, de Pijnboom van het gebied van de Middellandsche Zee en van Madeira, met breede, schermvormige kroon. De zeer groote zaden worden als pignolen gegeten; P. Laricio is een vorm van Zuid-Éuropa; men kent er verschillende variëteiten van, waarvan P. Laricio austriaca, de Oostenrijksche Den, bij ons wel in ontginningen wordt aangeplant. P. Pinaster (= P. maritima), de Zeeden, wordt ook bij ons aangeplant en komt overigens in Z.-Europa voor. Levert terpentijn. Soorten met drie naalden zijn P. ponderosa, uit N.-Amerika, welks hout als Pitch pine veel wordt gebruikt.

Soorten met 5 naalden zijn de bij ons ook gekweekte P. Strobus, de Weymouthden, uit N.-Amerika, en P. excelsa, uit O.-Indië, beide met zeer lange naalden; P. Lambertiana, de Suikerden uit Westel. N.-Amerika, een zeer groote soort (meer dan 100 M. hoog) met 40 c.M. lange kegels. De hars bevat suiker en wordt daarom gebruikt. P. Cembra; de Arve, komt in het Europ. bergland voor, in de Alpen tot bij de boomgrens en heeft uitstekend hout voor fijn werk. De zaden worden gegeten.