Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Paaschregel

betekenis & definitie

Paaschregel - Volgens de op het concilie van Nicaea (325 n. Chr.) gegeven voorschriften valt Paschen op den Zondag, die op de eerste volle maan op of na 21 Maart volgt.

Is het 21 Maart volle maan, en dan tevens Zaterdag, dan valt Paschen dus op 22 Maart (1761, 1818); is het pas 18 April volle maan, en dan tevens Zondag, dan valt Paschen op 25 April (1886, 1943). Voor de eerstvolgende jaren zal Paschen vallen:

1922 op 16 April 1928 op 8 april 1912 op 1 april 1919 op 31 maart 1924 op 30 maart 1930 op 20 april 1925 op 12 april 1931 op 5 april 1926 op 4 april 1932 op 27 maart 1927 op 17 april 1933 op 16 april De bedoeling van dezen eigenaardigen P.r. is, dat het Paaschfeest nooit met het eveneens door de maansfase geregelde Joodsche Pascha zou samenvallen, hoewel het onafhankelijk van dit laatste bepaald werd. Intusschen vielen beide Paaschfeesten toch nu en dan samen, o.a. 1805, 1825 en 1903. De maan, waarmede men in den P.r. rekent, is niet de ware, maar een genormaliseerde maan. De volle maan van eind Maart wordt vastgesteld met behulp der Epacta, die weer uit het Gulden getal volgt. Met de in deze artikelen gegeven regels kan men zich gemakkelijk een lijstje samenstellen, dat voor elk Gulden getal de Epacta en vervolgens de lente-volle-maan geeft. Voor 1922 vindt men: Gg. = 4, Ep. = 2, V. M. op 11 April; voor 1923 Gg. = 5, Ep. = 13, V. M. op 31 Maart. De vraag is nu nog maar, wanneer het Zondag is; deze vraag is met behulp van de Zondagsletter te beantwoorden. Voor 1922 (rangnummer in den Zondagcirkel 27, Zondagsletter A) vindt men: 2, 9, 16, 23, 30 April; voor 1923 (rangnummer 28, Zondagsletter G): 1, 8, 15, 22, 29 April; zoodat Paschen volgens den P.r. in 1922 op 16 April, in 1923 op 1 April valt.

Niemand minder dan Gauss heeft zich de moeite gegeven een formule te zoeken, die zonder tabellen den Paaschdatum als resultaat van een paar eenvoudige berekeningen geeft. Het voorschrift van Gauss luidt: deel het jaartal achtereenvolgens door 19, 4 en 7 en noem de resten der deeling a, b en c. Deel daarna 19a + 24 door 30 en noem de rest d; deel eindelijk 2b + 4c + 6d + 5 door 7 en noem de rest e; dan valt Paschen op 22 + d + e Maart of op d + e — 9 April. De formule geldt voor het interval 1901—2099; er zijn een paar uitzonderingsgevallen. Mocht men op 26 April terecht komen (d = 29, e = 6), dan is daarvoor in de plaats 19 April te nemen; is d = 28, a grooter dan 10 en komt men op 25 April terecht, dan neme men 18 April. Voor 1922 vindt men: a = 3, b = 2, c = 4, d = 21, e = 4: Paschen valt op 25 —9 = 16 April. Voor 1923: a = 4, b = 3, c = 5, d = 10, e = 0 en Paschen valt op 10 — 9 = 1 April.