Nominalisme - 1) De leer dier Middeleeuwsche wijsgeeren, die de algemeene begrippen (b.v. dier, boom, tafel) slechts voor namen (nomina) hielden, waaraan geen zelfstandige realiteiten beantwoordden. Alleen de enkele, concrete dingen verklaarden zij voor het waarlijk existeerende. Hun tegenstanders heetten realisten.
De eerste beroemde nominalist was Roscellinus (± 1050) wiens leer echter, toen hij haar op het dogma der drie-eenheid aanwendde, door de synode van Soissons veroordeeld werd. Het N. herleefde eerst weer in Willem van Occam (± 1300) en diens aanhangers Buridan en Gabriel Biel.
De nominalisten, vaak van ketterij aangeklaagd, legden tegenover de zuivere abstractie het voornaamste gewicht op het intuïtieve kennen, de waarneming, de ervaring. Als moderne nominalisten kan men beschouwen: Hobbes, Locke, Berkeley, Mill.
2) Wiskundige theorie, waarbij men er op uit is streng vol te houden aan vaste uitdrukkingswijzen en zich minder om de aanschouwelijkheid bekommert. Bijv. alle lijnen, die in een zelfde vlak liggen, hebben, als ze niet samenvallen, één punt gemeen. Door aan deze formuleering vast te houden, ook in ’t geval van evenwijdige lijnen, is men gedwongen een „oneigelijk” punt, ,,’t oneindige ’, in de beschouwing op te nemen.
Zie GELD.