Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Nieuwenhuijzen

betekenis & definitie

Nieuwenhuijzen - (Jan), Nederl. predikant, „de vader der Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen”, geb. 1724 te Haarlem, overl. in Monnikendam 1806, begon in zijn geboorteplaats als boekdrukkersleerling, was er van 1743—58 boekverkooper, maar wijdde zich liever en meer als „Vermaner” van de Doopsgezinde gemeente aan godsdienstige studiën en overdenkingen, nam in 1758 een beroep aan als leeraar bij de Mennistengemeente te Middelharnis, in 1763 naar Aardenburg en in 1772 naar Monnikendam. Hier vormde hij, begaan met den zedelijken achteruitgang der lagere volksklassen, het plan, om een genootschap te stichten, waarin alle welgestelde burgers, van welk geloof of politieke partij ook, konden samenwerken aan de verhooging van het geestelijk en zedelijk peil dier klassen. In 1784 richtte hij met een kleinen vriendenkring in en buiten zijn gemeente te Edam het „Genootschap van Kunsten en Wetenschappen” op, onder de zinspreuk: „Tot Nut van ’t Algemeen”. Hoofdoogmerk was „den gemenen man” kennis aan te brengen door het verspreiden van geschikte lectuur en tevens de verbetering van het schoolwezen.

Hij zelf nam geen zitting in het bestuur; zijn zoon dr. Martinus N. (1759—93), geneesheer te Edam, werd secretaris. Deze, die in Edam als patriottischgezind niet gewild bleef, werd bij de verplaatsing van het Hoofdbestuur naar Amsterdam in 1787 als secretaris gehandhaafd en hielp zijn vader op uitnemende wijze gedachten in daden om te zetten. Hij stuurde in de bij de verplaatsing herdoopte „Maatschappij tot Nut van ?t Algemeen” (zie ald.), van welke N. als oprichter tot steeds aanblijvend hoofdbestuurder benoemd was, voornamelijk op verbetering van het schoolwezen en van de opvoeding der jeugd aan, het oog gericht op opleiding van bekwame onderwijzers, op stichting van departementsscholen, op vorming van schoolbibliotheken. Te vroeg ontviel hij zijn vader en der Maatschappij. Ook N. mocht niet beleven de uitvaardiging van de Wet op het L. O. in 1806, bij welker totstandbrenging met de ,,(denkbeeldenijver het Nationale Volksonderwijs”, door zijn Maatschappij voorgestaan, in ruime mate rekening was gehouden.

< >