Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

New-Foundland

betekenis & definitie

New-Foundland - (=Terre Neuve), eiland aan de N.O.-kust van Noord-Amerika, vóór de St. Laurensbaai en behoorende tot Britsch Noord-Amerika. Het heeft zich niet bij Canada aangesloten, maar vormt met de O.-kust van Labrador een afzonderlijk gouvernement. Oppervlakte met de bijbehoorende kleinere eilanden 110.900 K.M.2; 248.000 inw. —N.-F. is door de 92 K.M. breede Cabotstraat van Nieuw-Schotland gescheiden en door de 18 K.M. breede Bellislestraat van Labrador.

Bijzonder geleed is het Oostelijk deel, waar de Trinity- en Placentiabaai elkaar tot op 8 K.M. naderen, waardoor het schiereiland Avalon nagenoeg van het overige wordt gescheiden. Het binnenland draagt sterk de sporen van den ijstijd. Het gebergte is nergens meer dan 600 M. hoog. Op de meeste plaatsen hebben de gletsjers de lossere aardlagen weggeschoven, waardoor thans de harde, kale rots aan de oppervlakte komt, met uitgestrekte heide of moerassen bedekt. De rivieren zijn onbruikbaar door de vele watervallen, terwijl ze vaak groote meren vormen. Hoewel gelegen op ± 48° N. B. (de breedte van Noord-Frankrijk), heeft de hoofdstad St. Johns een gemiddelde jaartemperatuur van slechts 4.7° C. (Januari — 4.7°, Juli 15.2°). De koude Labradorstroom voert jaarlijks talrijke ijsbergen mede, waarvan een zeer groot deel juist nabij N.-F. afsmelten en daardoor veel zonnewarmte verbruiken, vooral in het voorjaar.

Ook zijn zij oorzaak van een dichten nevel, die soms weken lang blijft hangen, terwijl hevige stormen de kust vaak geheel ongenaakbaar maken. De fijne stofsneeuwstormen, de z.g. „poudrin”, zijn terecht gevreesd. De onvruchtbare bodem en ’t ongunstige klimaat maken, dat maar weinig partij kan worden getrokken van de prachtige ligging ten opzichte van ’t wereldverkeer. — Het hoofdmiddel van bestaan op N.-F. is de visscherij. Vooral de Z.-kust en het geheel N.O. is nog weinig bezocht. — Met visscherij en aanverwante bedrijven houden zich ongeveer 67.000 personen (25% der bevolking) bezig. Men vangt vooral kabeljauw op de omliggende banken, haring, zeehonden en robben. De vangst van kabeljauw (stokvisch, levertraan) is hier het grootst op aarde, bedraagt ruim tweemaal zooveel als die van Noorwegen. Aan Frankrijk waren bij den vrede van Utrecht zekere rechten toegekend op bepaalde plaatsen ten behoeve zijner visschers. Bij de Anglo-French Convention van 1904 zag Frankrijk af van het recht visch te drogen, enz. op de kust, maar behield zijn rechten op de wateren van de z.g. Frenchshore, totdat ook hierin in 1909 tot overeenstemming werd gekomen. — Aan de Cumberland-baai, Northumberland-Sont en bij Kaap Breton zijn lagen steenkool van goede kwaliteit, die geschikt voor exploitatie zijn. Aan de W.-kust wordt petroleum gewonnen.

Belangrijker zijn de ijzerertslagen o.a. om de Conception-baai; de uitvoer daarvan bedraagt reeds 700.000 ton, terwijl er bovendien kopererts en pyriet wordt gevonden, zelfs wat goud en zilver. — Men begint in N.-F. ook den houtvoorraad aan te spreken; bijna 200 houtzaagmolens zijn reeds opgericht; met het vervaardigen van papier is een begin gemaakt. De voornaamste uitvoerartikelen zijn stokvisch, houtstof, papier en ertsen. — N.-F. is het eerst door Noormannen bezocht. In 1497 werd het opnieuw ontdekt door Giovanni en Sebastiano Cabotto. Het werd door Sir Humphrey Gilbert in 1583 voor Engeland in bezit genomen als eerste kolonie van het Rijk, maar eerst in 1610 kwamen enkele nederzettingen, terwijl de Franschen zich in 1660 aan de Placentiabaai vestigden. Strijd tusschen beide mogendheden hield verdere kolonisatie tegen, totdat bij den vrede van Utrecht in 1713 het eiland aan Engeland werd toegewezen. Toch beperkte zich de kolonisatie tot de Z.-kust (St. John, Concepcion en Placentiabaai). Landbouw werd wettelijk verboden om de kolonisten te dwingen zich uitsluitend met visscherij bezig te houden.

Het aantal inw., dat in 1713 nauwelijks 5000 bedroeg, steeg tot 20.000 in 1800, en bedraagt thans De meeste bewoners zijn van Engelsch-Iersche afkomst en behooren tot de Anglikaansche kerk. De hoofdstad St. John heeft 32.000 inw., Harbour Grace 4300, Carbonear 3500, Twillingate 3300 en Bonavista 4000 inw. Van de oorspronkelijke Beothuc-Indianenstam is alleen een schedel over in het Museum van St. Johns, een kleine woordenlijst, en enkele doorboorde steenen werktuigen. Een 100 tal Micmac-Indianen zijn van Nieuw-Schotland overgekomen. — Litteratuur: H. M. Ami, North-America, vol. 1(1915); A Bellet, La Grande Pêche de la Morue a la Terre-Neuve (1902); R. Dugmore, Wild Life and the Camera ; idem, Romance of N.-F. caribou (1913); Fairford, Peeps at many Lands (1912); R.

Holloway, Through N.-F. with the Camera (1910); James P. Howley, The Beothucks ; P. T. Mc Grath, N.-F. in 1911; R. Perret, La Géographie de Terre-Neuve (1914); W. Pilot, Geography of N.-F.

< >