Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Narwal

betekenis & definitie

Narwal, - Monodon monoceros, een tandendragende walvisch, ter lengte van 5 M.; het gebit is merkwaardig, omdat bij het mannetje de linker hoektand een lengte van 2 M. bereikt en recht vooruit uit den bek steekt; de rechter blijft in het tandvleesch, kan echter eveneens uitgroeien, zoodat het dier dan twee stoottanden bezit; bij het wijfje blijven beide tanden in het tandvleesch. Overigens geen tanden.

N.-Atlantisch en in de N. IJszee; voedt zich met visschen, weekdieren, enz. Welke de functie van den stoottand is, weet men niet met zekerheid ; wellicht dient hij alleen om het ijs te breken, als de vorst het dier o vervalt. De N. heeft zeker bijgedragen tot het ontstaan van de fabel van den éénhoorn. In vroegere eeuwen werden fabelachtige sommen voor stoottanden betaald; men hield deze afkomstig van den Bijbelschen éénhoorn. Zie plaat Walvisschen.

< >