Gebit - de gezamenlijke tanden en kiezen, die in de boven- en onderkaak geplaatst zijn. Bij den mensch treedt een melkg. en een blijvend g. op. Het melkg. bestaat uit 2 snijtanden (incisivi), een hoektand (caninus) en twee kiezen (molaren) in elke kaakhelft. Men drukt dit uit in eene tandformule, die voor het melkg. dus luidt: 2. 1. 2. In het geheel zijn dit dus 20 elementen.
De doorbraak van het melkg. begint op een leeftijd van ongeveer 6 maanden met de middelste snijtanden; daarop volgt de buitenste snijtand, dan de eerste kies; de hoektand en de tweede kies. Op een leeftijd van 2 jaar is het melkg. volledig. Op 6-7 jarigen leeftijd breekt achter de laatste melkkies de eerste blijvende kies door; daarna begint de tandwisseling. Na resorbtie van de wortels van de melktanden worden deze achtereenvolgens, en wel in dezelfde volgorde als de doorbraak plaats had, door de blijvende tanden uitgestooten. Op ongeveer 14-jarigen leeftijd is dit proces afgeloopen; waarna achter de eerste blijvende kies nog een tweede en een derde komen; de laatste soms zeer laat (verstands- of wijsheidskies). Het blijvende gebit bestaat dan in elke kaakhelft uit 2 snijtanden (incisivi), 1 hoektand (caninus), 2 valsche kiezen (praemolaren) en drie ware kiezen (molaren), de formule is dus 2. 1. 2. 3, of in het geheel 32 elementen. — In het menschelijke g. sluiten de tanden en kiezen onmiddellijk tegen elkaar; hierin onderscheidt het zich van het g. bij zoogdieren, waar dit niet het geval is.
Bij apen, b.v. bestaat door de krachtige ontwikkeling van den hoektand eene opening, diasteem, tusschen dezen en de eerste valsche kies of den buitensten snijtand. De zoogdieren hebben, met uitzondering van de vogelbekdieren, de tandeloozen en de walvisschen, een melkg. en een blijvend gebit, hoewel de mate van wisseling, d.w.z. het aantal wisselende tanden verschillend is. In de meest volledige samenstelling telt het zoogdier-g. 44 elementen volgens de formule 3. 1. 3. 4. — Bij alle, onder de zoogdieren staande gewervelde, dieren bestaat het g. voor zoover zij zulks bezitten in het algemeen uit gelijkvormige elementen. Vogels zijn tandloos. Zie TANDEN, TANDSTELSEL.