Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Narcis

betekenis & definitie

Narcis - (Narcissus), plantengeslacht uit de fam. der Amaryllidaceeën, verspreid over Midden- en Zuid-Europa, waartoe algemeen ook gerekend worden de soorten der vroeger als zelfstandige geslachten beschouwde Corbularia, Ajax, Queltia, Jonquilla, Hermione, enz. Het aantal oorspronkelijk wilde soorten is men tegenwoordig geneigd zeer beperkt op te vatten, sinds men de uitkomsten der tallooze N. kruisingen voor handelsdoeleinden heeft leeren kennen. Uitgaande van de gewone wilde gele Trompet-N. (N. Pseudonarcissus), die ook in Nederland wild wordt aangetroffen en de Dichtersnarcis met haar wit bloemdek met klein rood kroontje (N. poeticus), kunnen welhaast alle andere vormen, die thans gegroepeerd worden als Incomparabilis, Barrii, Leedsii, enz. uit die beide stamvormen worden afgeleid.

Ofschoon de betrekkelijk weinige oude vormen van dit bolgewas reeds in ’t laatst der 16e eeuw werden gekweekt, is de N. eerst na 1880 een handelsartikel van beteekenis geworden. Nadat in Nederland in de 18e en 19e eeuw bijna uitsluitend de Trosnarcis (N. Tazetta) voor den handel was gekweekt, was in het laatste kwart der 19e eeuw de aesthetische waarde der Trompetn. en andere vormen ontdekt, welke boven de Trosn.het voordeel hebben van volkomen tegen onze winters bestand te zijn. In Engeland werden alle bestaande vormen bijeengebracht en op congressen geclassificeerd (18841: velen legden zich op het hybridiseeren toe en in Nederland breidde de kultuur der voornaamste handelssoorten zich snel uit, en werden weldra enkele der later meest gewilde verscheidenheden gewonnen. De teelt van N. besloeg omstreeks 1914 500 H.A. Nadat sinds 1884 tot 1910 de Engelsche aanwisten onbetwist aan de spits stonden, zijn sindsdien tal van even waardevolle, zoo niet betere nieuwe N. door Nederlandsche kweekers gewonnen, welke eenmaal de thans gekweekte handelssoorten zullen vervangen. Ten gevolge van de tallooze kruisingen zijn zoovele overgangsvormen ontstaan, dat de vroegere indeeling van het geslacht haar praktische waarde verloren heeft. Men onderscheidt daarom thans voor de praktijk:

1)Trompetnarcissen met een bijkroon of trompet, even lang als of langer dan de bloemslippen, verdeeld in gele, witte en tweekleurige;
2) Incomparabilis, met een bijkroon niet korter dan een derde van, maar korter dan de geheele lengte van de bloemslippen, verdeeld in gele en tweekleurige;
3) Barrii, waarvan de bijkroon of kopje korter dan een derde van de bloemslippen is, verdeeld in gele en tweekleurige;
4) Leedsii, wit of bijna wit, verdeeld in grootbloemige met een bijkroon, niet korter dan een derde van, maar korter dan de geheele lengte van de bloemslippen en in verscheidenheden, waarvan de bijkroon of kopje korter is dan een derde der lengte van de bloemslippen;
5) triandrushybriden, waartoe alle vormen met de karakteristieke overal even wijde, aan den rand niet omgebogen trompet van N. triandrus gerekend worden;
6) Cyclamineus-hybriden, afkomstig van de sierlijke kleinbloemige N. cyclamineus, met nauw trompetje en omgekrulde bloemslippen ;
7) Jonquilla-hybriden, waarin ’t karakter van N. Jonquilla bewaard is gebleven;
8) Tazettahybriden, waaronder niet alleen de oude Tros-N., maar o. a. ook de nieuwe N. Poetaz, een Nederlandsche kruising van poeticus- en Tazettavormen, behooren;
9) Poeticus-verscheidenheden;
10) dubbele N.;
11) alle overige, o. a. de hoepelroknarcis, met sterk ontwikkelde bijkroon of trompet en bijkans rudimentaire bloemslippen, de wilde N. cyclamineus, triandrus, juncifolius, Jonquilla, enz.

De N. zijn in de kultuur onderhevig aan verschillende ziekten. Was vroeger de N. vlieg (Merodon en Eumerus), vooral voor de Trosn. een tijdlang een angstige plaag, in de laatste jaren heeft een door aaltjes (Tylenchus) veroorzaakte ziekte veel schade berokkend. Dank zij de detacheering van een phytopatholoog in de bloembollenstreek door het Min. van Landb., is een afdoend bestrijdingsmiddel gevonden, zoodat thans de ziekte nog slechts sporadisch optreedt. In Engeland, vanwaar het aaltjesziek werd geïmporteerd, is de schade nog steeds zeer aanmerkelijk.

< >