Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Napoleon III

betekenis & definitie

Napoleon III, - keizer der Franschen, geb. 1808 te Parijs, was de derde zoon van Lodewijk Napoleon, koning van Holland (deel II, 702) en Hortense de Beauharnais. Na den val van N. I woonde hij bij zijn moeder, eerst te Augsburg, daarna op het slot Arenenberg (Thurgau), studeerde voor artillerie-officier en diende als zoodanig in ’t Zwitsersche leger. Intusschen was hij lid eener Ital. carbonari*vereeniging geweest en betrokken bij een opstand in de Romagna (1831). Als art.-off. schreef hij een werkje over den strategischen toestand van Zwitserland en een Manuel sur Vartülerie.

Na den dood van den hertog van Reichstadt*, 1832, gold hij als hoofd der familie Bonaparte en zon van toen af op pogingen zich met behulp der veel verspreide Napoleonvereering van het gezag in Frankrijk meester te maken. Een aanslag, in 1836 te Straatsburg ondernomen met zijn vriend Persijrny, door aldaar de militairen aan te vuren zich voor een staatsgreep te leenen, mislukte geheel. N. werd met zijn helpers gevangen genomen en naar de Ver. Staten gezonden. Het volgend jaar, toen zijn moeder op sterven lag, reisde hij naar Arenenberg, doch toen hij na haar dood daar bleef, eischte de Fransche regeering zijn uitzetting. N. ging uit eigen beweging aanstonds naar Engeland, waar hij een politieke geloofsbelijdenis Idéés Ndpoléoniennes uitgaf, niet veel meer dan een bloemlezing uit toespraken en orders van den vroegeren keizer. Toen in 1840 diens overschot naar Parijs was gevoerd en de Napoleoncultus hoogtij vierde, achtte zijn neef den tijd voor een nieuwen aanslag gekomen. Met een aantal volgelingen landde hij te Boulogne, 6 October, maar vond geen aanhang.

Hij week met zijn schaar terug, doch zij werden spoedig in hechtenis genomen. Nu stonden de voornaamsten voor de Kamer der Pairs, als staatsgerechtshof, terecht en werden tot zware straffen veroordeeld: N. tot levenslange opsluiting binnen de vesting Ham (dep. Somme). Mei 1846 wist hij als metselaar verkleed onder den naam Badinguet (die zijn spotnaam bleef) naar Engeland te ontsnappen. De revolutie van ’48 beloofde hem betere kansen; te Londen had hij een rol gespeeld in de comité’s, die zich aanboden de rust te helpen bewaren; op ’t vernemen zijner verkiezing tot lid der Fransche Nationale Vergadering begaf hij zich naar Parijs. Hier hield hij zich eerst op den achtergrond, maar zag spoedig zijn populariteit toenemen door als man van orde en rust te poseeren temidden der voorjaars- en zomerwoelingen. Cavaignac*, zijn geduchte tegenstander, baande hem den weg door het tenonderbrengen der arbeiderspartij, waardoor N.’s talenten duidelijk aan den dag. Herhaaldelijk wist hij de geallieerden terug te slaan.

Ten slotte moest hij voor de overmacht zwichten en zich terugtrekken op Parijs—Fontainebleau. Toen echter Marmont Parijs overgaf, was zijn lot beslist. Den Hen April 1814 was hij genoodzaak het verdrag van Fontainebleau te onder teekenen, waarbij hij afstand deed van de regeering en genoegen nam met een verblijf op Elba. De hoop op een herstel van zijn macht liet hij echter niet varen. Toen hij meende gebruik te kunnen maken van de ontevredenheid in Frankrijk en de oneenigheid der mogendheden, besloot hij een poging te wagen. Hij landde den 8sten Maart 1815 te Cannes, was spoedig weer keizer van Frankrijk, beproefde door een constitutie het Fr. volk tevreden te stellen en trachtte tevergeefs de mogendheden over te halen tot berusting in zijn herstel. Deze sloten zich aaneen, In Juni werd de beslissende slag geleverd bij Waterloo. N., die er in geslaagd was zich te handhaven, werd tenslotte door de Pruisen, die na hun nederlaag bij Ligny (16 Juni) zich hersteld hadden en nog tijdig op het slagveld konden komen, teruggeslagen.

N. nam de vlucht met het denkbeeld de wijk te nemen naar de Ver. Staten. Den lOden Juli gaf hij zich over aan den Eng. kapitein Maitland, die den keizer in Rochefort blokkeerde. Hij werd naar St. Helena gebracht, waar hij in 1821 stierf.— Litt.: (zie F. Kircheisen, Bibliographie Napoleons (1902); Lumbroso, Saggio di una Bibl. ragionata dell’ epoca Napoleonica (1894); Catalogue de 1'hist. de France; Brière, Répertoire méth. de 1’hist. moderne et cont. de la France (1898); zie ook de Bibliografie in de Cambr. Mod. Hist. IX).— Bronnen: Correspondance de Napoléon I (gevolgd door verschillende verzamelingen van onuitgeg. brieven, uitgeg. door du Casse in 1887 ; Lecestre in 1897, Brotonne in 1898 en 1903); Corresp. etc. avec les cours étrangères (ed. Beauvais) (1819— 1820); Oorr. militaire (uitg. van het Dep. van oorlog 1875—1877).

Van beteekenis zijn verder ook nog de correspondenties van Berthier, Brune, Davoust, de mémoires van Marmont, Masséna, Ney, Rapp, enz.— Voorts nog de onuitgeg. Correspondance politique (ms. in ’t Min. van Buitenl. Zaken), de verslagen der zittingen van den Senaat, en de stukken ver-1 deze bij de presidentsverkiezing uit haat tegen Cavaignac Napoleon steunde. Zoo werd deze in Dec. ’48 met 5J tegen IJ mill. stemmen door het volk tot staatspresident gekozen en kon zich door dezen uitslag wel als den toekomstigen keizer beschouwen. Hij en zijn aanhangers lieten nu niets na hun stelling te versterken ; zooveel mogelijk werden door hem betrouwbare personen op de verantwoordelijke posten in staatsbestuur en leger gebracht. De expeditie in ’49 naar Rome verschafte hem den steun der geestelijkheid. Zijn tegenstanders maakten door groote verdeeldheid (Orleanisten stonden tegenover de republikeinen in hoofdzaak), dat het land naar zijn bewind opzag. De Wetgevende Verg. (sedert ’49) was overigens er wel op uit hem tegen te werken.

Haar (conservatieve) meerderheid beperkte vooreerst het kiesrecht; zij weigerde een grondwetswijziging aan te nemen tot opheffing van het art., dat den president niet herkiesbaar stelde (’51) en nam tevens maatregelen dezen de beschikking over de troepen te ontnemen, wegens N.’s groote populariteit. Nu besloot N. tot een staatsgreep; in overleg met zijn halfbroeder De Morny, Persigny e. a. werd die tegen 2 Dec. (waarop ook N. I dien ondernam) ’51 op touw gezet. Het gebouw der Wetg, Vergader, werd bezet, 218 afgevaardigden gearresteerd, een aantal zelfs uit hun huizen opgelicht en in bewaring gebracht. Aanplakbiljetten verkondigden, dat „het algemeen kiesrecht hersteld” was en de „democratie gehandhaafd”; de arbeiderspartij beproefde verzet in een barricadenstrijd te Parijs. Deze was weldra bloedig onderdrukt; duizenden werden gedood of gevangen genomen en gedeporteerd naar Algerië en Cayenne. De gevangen genomen parlementsleden werden uit Frankrijk verbannen door geestverwanten gevolgd. Nu liet N. zich door het „souvereine volk” tot president (en militair dictator) voor 10 jaar kiezen. Een nieuwe constitutie, Jan. ’52, werd voorgesteld aan het volk ter bekrachtiging.

Het Napoleontische keizerrijk, voorloopig onder den naam van republiek, behield een recht van plebisciet („volksstemming”) voor eenige gewichtige gevallen. Het staatshoofd regeerde absoluut, terwijl het parlement bestond uit een Senaat, door den president benoemd en een Kamer, door algemeen kiesrecht gekozen, maar feitelijk zonder wetgevende macht. Het volk nam met 7J mill. tegen 650.000 st. deze „grondwet” aan; de „verkiezingen”, ambtelijk geleid, verliepen geheel naar wensch. De president ging nu in den loop van ’52 het keizerrijk voorbereiden. Op feestmalen in verschillende steden verklaarde hij: „1’Empire c’est la paix”. In Nov. legde een senaatsbesluit de vraag aan het volk voor, dat gaarne (7.8 mill. tegen 250.000 st.) zijn toestemming gaf. Op den historischen 2 Dec. werd de president als Napoleon III te St. Cloud tot keizer geproclameerd.

Verschillende Europ. vorsten erkenden den nieuwen keizer maar schoorvoetend; zij beschouwden hem als avonturier. Zoo bleek het hem niet mogelijk, een gemalin van vorstelijken huize te krijgen, waarop hij besloot met de Spaansche gravin Eugénie de Montijo te trouwen (1853). Een prachtig hof werd in de Tuilerieën ingericht zooals in 1804. Als toenmaals schonk de streng gehandhaafde orde welvaart en daarmee tevredenheid, maar evenzeer als destijds bleek het keizerrijk weldra geen tijd van vrede. N. wilde ernstig de welvaart van het land bevorderen, maar tevens de Fransche suprematie in Europa herstellen. Daarom nam hij deel aan den oorlog van Eng. en Turkije tegen Rusland, den Krim-oorlog (1853—56), Deze bracht succes en het vredescongres te Parijs* in 1856, gaf een bevestiging van N.’s macht en Frankrijks aanzien, te gunstiger vergeleken bij den tijd van N. I, nu Engeland geen vijand was en Rusland door grootmoedige behandeling werd gewonnen. De geboorte van een zoon N. Louis in ’t zelfde jaar scheen zijn dynastie ook voor de toekomst te vestigen. In Frankrijk was van de tegenstanders der regeering niet veel te duchten.

Zij waren verdeeld en vonden bij de naar rust begeerige burgerij geen steun, terwijl de pers door een streng toezicht aan banden was gelegd. Het staatkundig leven was geheel onder ambtëlijke voogdij: slechts bij uitzondering konden oppositie-candidaten een meerderheid krijgen (6 in 1857 b.v.). Recht van vereeniging en vergadering bestond niet. Minder veilig bleek de keizer tegen Ital, samenzweerders. Van hem, ex-carbonaro, verwachtten Italiaansche patriotten hulp tot bevrijding van Oostenrijk. In 1855 werden twee aanslagen beproefd: de poging met een helsche machine van Orsini, 14 Jan. ’58, die talrijke slachtoffers maakte, verontrustte N. toch zóó, dat hij besloot ten opzichte van Italië actief op te treden. Wel werden, krachtens bijzondere wet, een 2000 „verdachten” gedeporteerd, maar de keizer liet een brief van Orsini vóór zijn terechtstelling openbaar maken, waarin deze o. m. hem bezwoer Italië te helpen en noodigde den Sardinischen premier Cavour* in den zomer uit tot een (geheime) samenkomst te Plombières, waar de oorlog tegen Oostenrijk werd besproken en een conventie tot stand kwam; Sardinië zou Oostenr.

Noord-Italië krijgen, waarvoor het Savoye en Nice zou afstaan. In officieuse artikelen werd nu het nationaliteits-principe uitgesproken, vooral met het oog op Italië, Bij de Nieuwjaarsreceptie van ’59 betreurde de keizer, dat de betrekkingen met Oostenrijk te wenschen overlieten. De Oostenr. regeering begreep genoeg en begon den oorlog. Frankrijk kwam Sardinië te hulp; N. nam zelf het bevel op zich. De oorlog in N.-Italië bracht onder zware offers de overwinning op Oostenrijk (zie ITALIË, G e s c h. en FRANKR., G e s c h.). Na bezetting van Lombardije staakte N. de vijandelijkheden en sloot een wapenstilstand met Oostenrijk, in Nov. ’59 door den vrede van Zürich gevolgd.

N. hield met de bevrijding van N.-Italië tot aan de Mincio en de Etsch het doel voor bereikt; hij wilde een statenbond in Italië behouden onder eere-presidium van den paus. Maar de gebeurtenissen liepen anders uit; de staten, die zich van hun vorsten hadden ontdaan, daarbij Napels en het grootste deel van den Kerkelijken Staat, sloten zich aan bij Sardinië tot een koninkrijk Italië (ITALIË, G e s c h.);

slechts Rome en omgeving bleven daarbuiten door de Fransche bezetting. N. had de onmogelijkheid van verzet ingezien en slechts gezorgd voor de besproken vergoeding: Savoye en Nice kwamen, na „volksstemming” bij Frankrijk. Intusschen had zijn politiek in het buitenland grooten argwaan opgewekt ; men vreesde voor een nieuw Napoleontisch tijdvak van veroveringsoorlogen. Daarbij had de keizerlijke regeering in Frankrijk den steun verloren van twee groepen, die tot nogtoe haar trouw waren geweest. De clericalen waren verbolgen over de gebeurtenissen in Italië, de protectionisten over het handelsverdrag in den geest van vrijhandel, in ’60 met Engeland gesloten (na geheimhouding tot het laatste oogenblik) en 'ooi dergelijke met andere staten gevolgd. Overigens had N. de geestelijkheid, bij allen invloed haar geschonken, niet de vrije hand gelaten. Tegen de Italiaansche politiek protesteerden sommige bisschoppen openlijk (o. a. mgr. Dupanloup).

De paus had aan het hoofd van het nieuwe, overal bijeengeraapte pauselijke leger een verbannen Fransch legitimist, gen. De Lamoricière, geplaatst en een Fr. nota, die op de noodige hervormingen in den Kerkel. Staat aandrong, botweg afgewezen. Toen in Sept. 1860 het pauselijk leger bij Castelfidardo geheel verslagen was, hield de geestelijkheid in Fr. rouwmissen en richtte vereenigingen op tot inzameling van giften voor den paus. N.’s regeering trad met kracht ertegen op: Veuillot’s blad l’Univers, was reeds begin ’60 verboden; genoemde vereenigingen werden ontbonden; de verspreiding van eenige pauselijke encyclieken met beleedigenden inhoud werd verboden. Maar oppositie-groepen van clericalen (en eenige protectionisten) hadden zich in Senaat en Wetgevend Lichaam gevormd, in eerstgenoemd lichaam bijna de helft, in het Wetgev. Lichaam ruim een derde, die de regeering heftig aanvielen, omdat zij den paus zou verloochend hebben. Vooral de erkenning van het koninkrijk Italië wekte den toorn der clericalen op.

N. begreep thans concessies naar de andere zijde te moeten doen. Na zijn terugkeer uit Italië had hij een amnestie verleend. Een decreet van 24 Nov. ’60 verruimde eenigszins de bevoegdheden van Senaat en Wetgevend Lichaam ; hun beraadslagingen zouden voortaan geheei worden bekend gemaakt. Voorts werd ten opzichte der liberale pers een minder strak regime toegepast ; eenige nieuwe bladen mochten verschijnen. Daarentegen dreven Persigny, Morny, Walewski e. a. hem tot avonturen in de buitenlandsche politiek. Zoo b.v. de deelneming aan den veldtocht in China (’60) en vooral de onderneming in Mexico, 1861—67, (zie MEXICO, G e s c h.). Reeds in ’62 begon N. weer met toenadering tot de clericalen bevreesd voor de verkiezingen in ’t volgend jaar; hij benoemde den conservatieven Drouyn de Lhuys tot min. v. buitenl. zaken en deed naar aanleiding van een door Ital. troepen gestuiten opmarsch van Garibaldi aan de Ital. reg. weten, dat Fr. de souvereiniteit van den paus over Rome zou handhaven. Ook de financiëele toestand eischte dringend bezuiniging. De reg. was bevoegd credieten te nemen voor openbare werken.

Rentegarantie van staatswege aan verschillende maatschappijen maakte den aanleg van een uitgebreid spoorwegnet mogelijk, terwijl de overzeesche stoomvaart tot ontwikkeling kwam door aanzienlijke subsidiën en aan instellingen van wetenschap en kunst werd veel besteed, daarnevens aan zulke, die het volk ten goede kwamen. Vooral de hoofdstad werd vernieuwd en verfraaid. Teneinde een zuiniger beheer te krijgen, benoemde de keizer in ’61 den bankier Fould tot min. v. fin. en bepaalde bij decreet voortaan dat hij geene overschrijding eener begrooting zou onderteekenen zonder goedkeuring van den min. v. fin. De verkiezingen van ’63 gaven aan de regeering een ernstige waarschuwing; de oppositie-groepen hadden een coalitie gevormd, die 35 zetels veroverde (waarvan 17 republikeinen), meest beproefde staatslieden, w.o. Thiers, Favre, Simon, Picard, Berryer. Te Parijs was geen enkele regeeringscandidaat gekozen. N. verving hierop den min. v. binnenl. zaken De Persigny, wegens te groote pressie bij die verkiezingen en benoemde den anti-clericaal V. Duruy tot minister van onderwijs, op welken post deze zeer belangrijke hervormingen heeft aangebracht. Ministers zonder portefeuille werden af geschaft. In de algemeene politiek zou voor de regeering de „min. van staat” optreden, sedert ’63 Rouher.

Maar weifelend als hij was, ging de keizer niet voort in die richting. Rouher, die voor concessies waarschuwde, had grooten invloed. Er had zich in het Wetgev. Lichaam een nieuwe partij tusschen regeering en oppositie in gevormd, de tiers parti. Deze, bij monde van Olivier, verzocht hervorming van het regeeringssysteem in parlementaire richting en vrijheid van pers. Min. Rouher wees deze af als „gevaarlijke avonturen”. Aan dezen stap achterwaarts was het weinige succes in de buitenl. politiek niet vreemd. De ontwikkeling der Duitsche eenheid, 1863—66, de vestiging der Pruisische hegemonie gevoelden de meeste Franschen als een nederlaag voor hun land, den nieuwen Noord-Duitschen Bond als een gevaar.

Wel had de Fransche regeering haar invloed bij de vredestractaten met Denemarken en van Oostenrijk met Pruisen en Italië nog laten gelden overeenkomstig ’s keizers nationaliteitsbeginsel. Maar de openbare meening in Frankrijk eischte compensaties in grondgebied voor de vergrooting van Pruisen. De clericalen, wier steun de keizerin was, wilden Pruisen vernederd zien. N., zelf ziekelijk geworden, voelde allerminst veel voor krijgsavonturen, maar de drang op hem was te sterk om niet te beproeven, het aanzien van Frankrijk te herstellen, dat door den smadelijken afloop van de interventie in Mexico (G e s c h.) veel had verloren. Hij wist, dat het leger veel te wenschen overliet; in ’67 benoemde hij maarschalk Niel tot min. van oorlog om dit uit te breiden en de uitrusting te verbeteren; ten deele bracht deze een reorganisatie tot stand; zijn dood in ’69 belette de voltooiing. De nieuwe bezetting van Rome in ’67 ter beveiliging van ’t pauselijk gezag na het avontuur van Garibaldi, diende tot tegemoetkoming aan de clericalen. Pogingen tot uitbreiding van gebied bleken weldra ijdel: annexatie van Duitsch gebied (Rijn-Palts) zou zonder oorlog nooit gelukken, evenmin van België (steun van Engeland). Toen beproefde N. Luxemburg door aankoop te krijgen (zie LUXEMBURGSCHE KWESTIE), hetgeen ook niet slaagde.

Van nu af werd de politiek des keizers steeds meer weifelend en onberekenbaar. Na de nieuwe expeditie naar Rome trad de geestelijkheid meer dan ooit op. In den Senaat vooral was de clericale partij sterk. Daar tegenover stond een met den dag in kracht toenemende republikeinsche stemming onder het volk, vooral in de groote steden. De studenten waren voor een groot deel revolutionnair. Verboden boeken en schendblaadjes (Victor Hugo, Rochefort’s Lanterne) werden in ’t groot binnengesmokkeld (uit België) en gretig gelezen; telkens doken nieuwe op, die de politie moest onderdrukken. N. besloot tot verdere concessies om alle ordelievende elementen pogen te winnen. Een decreet van Jan. ’67 gaf aan Wetg.

Lich. en Senaat het recht van interpellatie, terwijl een brief aan den min. van Staat een wet tot vrijmaking der pers en een over vergaderingsrecht beloofde. Deze toezeggingen bevredigden niet, nu Rouher gehandhaafd bleef. In ’68 kwamen de toegezegde wetten tot stand; de pers werd bevrijd van het regeeringstoezicht; overtredingen kwamen voor de rechtbank; openbare vergaderingen werden, onder waarborgen, toegelaten. Voor de verkiezingen van Mei ’69 deed de keizer een beroep op alle ordelievende burgers. Er heerschte ditmaal aanzienlijk grooter vrijheid bij de voorbereiding. De oppositie steeg tot 90 waarvan omstr. 40 onverzoenlijken; de tiers parti steeg boven de 100; in 't land kreeg de regeering 4.6 mill., de oppositie 3.2 mill. stemmen. Bedenkelijk was vooral het succes van revolutionnaire candidaten. Het Wetgev.

Lich. nam een voorstel van den tiers parti aan, dat de regeering verzocht met de gevoelens van ’t land rekening te houden: meer rechten en een verantwoordelijk ministerie. N. verwijderde nu Rouher door opheffing van diens ambt. Een Senaatsbesluit, Sept. ‘69, kwam aan de verdere wenschen tegemoet ; de begrooting zou bij hoofdstukken en artikelen worden behandeld; de ministers zouden verantwoordelijk zijn; het Wetg. Lich. zou zijn voorzitter en bureau kiezen en kon wetsvoorstellen doen. Hiermee was de weg geopend voor het ministerie-Ollivier, 2 Jan. ’70.dat het keizerschap „met de democratie zou verzoenen”. Ongelukkig kwam N. weer plotseling in Maart met een ontwerp om grondwetswijzigingen bij volksstemming te behandelen, hetgeen parlementairgezinden vervreemden moest. Eenige ministers traden af. Het plebisciet Mei ’70 gaf ruim 7 mill. ja tegen ruim 11/2 mill, neen, Als gevolg verscheen een senaatsbesluit, dat de nieuwe wijzigingen bekrachtigde: een constitutioneel stelsel, maar met ’s keizers recht zich steeds op het volk te beroepen.

N, dacht hiermee zijn gezag weer gesterkt. De leiding der buitenlandsche politiek echter was hem meer en meer ontglipt; de nieuwe min. Gramont stond onder invloed der oorlogspartij, door de keizerin begunstigd, die de „ramp van ’66” hersteld wilde zien door oorlog met Pruisen, hetgeen ook de wensch van Thiers en vele opposanten was. Rekenend op Oostenrijks hulp en de neutraliteit van Zuid-Duitschland, terwijl zij die van Italië onmogelijk maakte door haar houding te Rome, nam de Fr. regeering tegen N.’s zin in de Spaansche troonquaestie een houding aan, die den Fransch-Duitschen oorlog uitlokte, De capitulatie van Sedan maakte aan N.’s keizerschap een einde (revolutie van 2 Sept, ’70). Als krijgsgevangene vertoefde hij tot Febr. ’71 te Wilhelmshöhe. 1 Maart verklaarde de Nat, Verg. zijn dynastie van den troon vervallen. Hij vestigde zich te Chislehurst bij Londen. Ontevredenheid met de Nat, Verg. uitte zich in bijverkiezingen ook ten gunste der Bonapartisten en in den volgenden tijd toen pogingen tot herstel der monarchie gedaan werden, schijnen zijn aanhangers den ex-keizer geraden te hebben nog een kans te wagen.

Een operatie, noodig om te paard te kunnen zitten, liep doodelijk af (Jan. ’73). N, III, die zoo gaarne zijn oom navolgde, had zeer weinig van hem; hij was weifelend, later droomerig, maar goedhartig en dankbaar voor bewezen trouw. Hij was veelzijdig ontwikkeld en had voor wetenschap steeds groote belangstelling. Van zijn hand zijn talrijke geschriften tijdens zijn regeering verschenen, van politieken en militairen inhoud. Voorts een Histoire de Jules César, 1865/66. — Litt,: De la Gorce, Hist, du second Empire (1894—1903) (aanhanger); Ducasse, Les dessous du coup d’Etat (1891); De VielCastel, Mémoires sur le règne de N. III (1881— 84),6 dln.; v. Sybel. N. 111 (KL Schriften, bd. III) 1880; Torbes, Life of N. III (1898); De Chambrier, La cour et la société dn second Empire (1900—’03), 2 dln.

< >