Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Mysteriën

betekenis & definitie

Mysteriën - (Gr.: „geheimenis”). Herodotus gebruikt het woord het eerst (in het mv.) ter aanduiding van zekere geheime en heilige kuiten te Samothrace. Later werd de naam uitgebreid tot andere dergelijke Grieksche kuiten (Eleusis, Andania) en ten slotte werd het de technische term voor alle kultusgroepen ook buiten Griekenland, die een min of meer afgesloten karakter droegen, en alleen toegankelijk waren voor speciaal daartoe „gewijden”, en welker gebruiken geheim werden gehouden. De godsdienstgeschiedenis toonde aan dat zulke m. bij alle oude volken bekend waren, evenals nu nog bij tal van natuurvolken, dat de daarin vertolkte religieuze gedachten dus niet speciaal Grieksch, maar algemeen menschelijk zijn.

Misschien vertoonen de m. zelfs de oudste vorm van het religieuze gemeenschapsleven, voor zoover ons dat bekend is. In elk geval gaan de Grieksche m. van Samothrace, Eleusis, Andania, a. terug op veel oudere niet-Helleensche voorstellingen en gebruiken. Bij de meeste natuurvolken rust de sociale samenleving, en de daarvoor geldende factoren (familie, geslacht, stam) op religieuzen grondslag. Men wordt pas na zekere religieuze ceremoniën te hebben ondergaan, gerekend er toe te behooren. Een kind is door het feit zijner geboorte alleen nog geen lid van den stam, het wordt dat pas, als het zekere gebruiken heeft ondergaan. En daar vlgs. „primitieve” voorstellingen het menschenleven is als een groep concentrische cirkels (kind, jongeling, huwbare man, gehuwd man, enz.), binnen ieder van welke men alleen komt door het ondergaan van zekere ceremoniën, blijft het opgroeiend kind onophoudelijk onderworpen aan een reeks van „inwijdingsriten”, die hem telkens bekwaam maken om in een nauwer cirkel te worden opgenomen, een steeds heiliger groep. Een der belangrijkste „wijdingen” is de mannenwijding : daarmee wordt de knaap opgenomen in den kring der eigenlijke vertegenwoordigers van den stam. Vele ethnologen spreken van „totemgroep” (zie TOTEMISME).

Niet allen echter brengen het zoover, allereerst is zoo’n groep streng gesloten voor vrouwen, maar ook de knaap moet om te worden opgenomen, vaak langdurige en zware „proeven” ondergaan: isolement, vasten, waken, narcotica, pijniging, welke proeven niet zelden zoo zwaar zijn dat de zwakkeren bezwijken, tenzij ze zich nog tijdig onttrekken, maar zich daardoor tevens stempelen tot minderwaardigen, en behoorende tot de vrouwen en kinderen. Het doel dier proeven is deels magisch (uitdrijven van booze invloeden) deels paedagogisch (versterken van den wil). Gevolg dezer voorbereidingen is: groote nervositeit en vatbaarheid voor indrukken, waardoor de inwijdingsriten te sterker spreken tot de geprikkelde fantasie. Tot die voorbereidingsriten behoort meestal ook : onderlicht in de overleveringen en gebruiken van den stam, en mimische voorstellingen van wat men als stamlid te vermijden heeft. Tevens wordt de noodige verachting gekweekt voor alle nietgewijden, wat tevens een goeden waarborg geeft tegen het verklappen der „geheimen”, die men straks te zien krijgt. De wijding zelf bestaat weer uit tal van ceremoniën, waaronder vooral op den voorgrond treden : de mimische dood en opstanding, terwijl de patiënt vaak tevens een nieuwen naam ontvangt ten bewijze dat hij als nieuw mensch is herboren. Soms wordt de patiënt formeel dood verklaard, krijgt een lijkkleed aan, en als hij weer bijkomt, gedraagt hij zich en wordt behandeld als een pasgeboren kind. Verschillende daarbij plaats hebbende gebruiken zijn in hun eigenlijke beteekenis nog niet voldoende opgehelderd (besnijdenis, uitrukken van de voorste tanden, tattoeëering, verwonding, e. d.). De aspirant-man ziet dan voor het eerst de „heilige” voorwerpen: maskers, gereedschappen e. d. van nabij, en verneemt de verklaring.

Deze „mannenwijding” is het belangrijkste sociale instituut der natuurvolken. Zulk een mannengroep omvat dus aanvankelijk alle mannelijke leden van den stam, die zich dat waardig hebben betoond. Het karakter van de m. heeft zoo’n groep echter reeds door de afgeslotenheid (tegenover vrouwen en kinderen), door het gebruik van „geheime” voorwerpen en formules, en door den eisch der wijding. Worden de eischen tot toelating zoo streng en de proeven zoo zwaar, dat een aanzienlijk deel der stamleden er niet aan kan voldoen, of worden andere uitsluitingsmaatregelen genomen, dan kan het gebeuren dat de groep der ingewijden slechts een klein deel uitmaakt van alle stamleden, misschien straks slechts bepaalde familiën omvat (vgl. in Griekenland de Eumolpieden in Eleusis). De groep verliest dan zijn sociaal karakter en wordt uitsluitend religieus. Dan voltrekt zich de splitsing tusschen den m.bond en de sociale gemeenschap, waardoor het geheim karakter van den bond sterker wordt. Soms zelfs hebben zulke religieuze geheime bonden een eigen geheime taal. Onder hun religieuze ceremoniën spelen vooral de gemaskerde dansen een groote rol, waarbij de deelnemers de fiktie van goden te zijn tegenover alle nietingewijden naarstig voeden.

Ook treden ze als met goddelijke macht bekleeden op: ze genezen zieken, verdrijven pest, hongersnood en droogte, vermeerderen het wild, enz. Elders (Egypte, Voor-Azië, Creta, Griekenland) blijft het religieuze de hoofdzaak, en wel vooral als vegetatie-kultus: de bonden bevorderen de groeikracht der natuur en de vruchtbaarheid van den stam, en daarmee in verband: het opstandingsgeloof en een zalig hiernamaals. In de m. der Voor-Aziat. en Grieksche wereld wijzen de meeste gebruiken nog op dergelijke voorstellingen en gebruiken terug. De daar gevierde goden zijn zonder uitzondering vegetatie-goden (Attis, Kybele, Dionysos, Demeter, Kore, Afrodite, Isis, Kabiren), en deze goden spelen eveneens zonder uitzondering een rol in het opstandingsgeloof. Het sprekendste voorbeeld is wel de Eg. vegetatie-godin Isis, die door haar magische krachten den dooden Osiris opwekt. Op de muren der Ptolem. tempels van Edfoe, Dendera en Philae staan talrijke afbeeldingen betreffende de dagelijksche uitoefening van deze m. Op den tempel van Edfoe tevens uitvoerige teksten die geen twijfel laten omtrent den zin dezer m.: de dood en de opstanding van Osiris, waarbij elk onderdeel mimisch wordt nagebootst. Het opstandingsgeloof hecht zich dus hier, evenals in alle natuurgodsdiensten, aan vegetatievoorstellingen : de mensch herleeft als deel der altijd herlevende natuur. De beide trekken van de boven besproken groepen : familie-verband en vegetatie-kultus, spreken in de beroemdste der Grieksche m. zich nog duidelijk uit: Eleusis.

Te Eleusis heeft één bepaald geslacht, de Eurnolpieden, de leiding der m. In het geheele ritueel der Eleusische m. spreekt dat oude agrarische karakter zich uit: het vieren bij volle maan, de toespelingen op de „hieros gamos”, de geboorte van het heilige kind, de wan (liknon), de slang, de roep : hye, kye, het toonen van de korenaar, het slaan met jonge twijgen, bij de Iakchosprocessie, de obsceene bon-mots, enz. Mogelijk hebben zelfs zij gelijk die beweren dat in de „cysta mystica” fallische of cunnische symbolen bewaard werden en getoond. Maar dat alles behoort in den historischen tijd reeds goeddeels tot het half- of niet meer begrepen ritueel: de eigenlijke bedoeling te Eleusis is stellig: een zalig hiernamaals te verwerven door in verband te treden met de altijd nieuw leven gevende aarde-Moeder, die te Eleusis Demeter heet. Jaarlijks werden twee feesten gevierd, het kleine (in Februari) te Agra en het groote (in September) te Agra en Eleusis. Omtrent de verschillende gebruiken bij die vieringen zijn we door het verbod van openbaarmaking slecht ingelicht. Feitelijk vertelt geen enkele klassieke schrijver bijzonderheden over wat er plaats had. Horatius (Od. III, 2 : 27) zegt dat hij zich niet graag op zee zou wagen met iemand die de geheimen van de m. geschonden had.

Maar die terughoudendheid betreft niet het doel der wijding, daarover spreken verschillende schrijvers (Pindarus, Sophokles, Aristophanes) openhartig : „de dood is niet alleen geen kwaad, maar zelfs een goed”. Sommige schrijvers zeggen dat een stervende dezelfde gewaarwordingen heeft als de myste op de groote m.: vreeselijke afdaling in de onderwereld, blijde vreugde in het opstijgen. We weten dus wel welke gewaarwording werden gewekt, maar niet door welke middelen. Tijdens de Pisistratieden werden de Eleusische m. tot staatskultus, in de 5e eeuw, den tijd van de schepping van den Atheenschen staat, beleefden ze den grootsten bloei. Eleusis had filialen in verschillende plaatsen van Griekenland, en tot de m. werden alle Grieken toegelaten, tot zelfs slaven toe, alleen moordenaars waren uitgesloten.

Ze reiken nu over de grenzen van Griekenland heen, mannen als Sulla, Antonius, Cicero, Atticus, Augustus, Claudius, lieten zich wijden. Hoe hoog ze stonden aangeschreven, leert het feit dat men zelfs aan Nero de wijding durfde weigeren. Pausanias (X, 3i, ii) zegt dat de m. van Eleusis zoo hoog staan boven alle andere religies als de goden staan boven de heroën. In 395 werd het heiligdom te Eleusis door Alarik op aansporing van Christelijke monniken verwoest.

< >