Monisme - (van ’t Gr. „monos”, alleen, eenig), staat tegenover dualisme en pluralisme en is die metafysische leer, die slechts één werkelijk Zijnde aanneemt en dus de tegenstellingen object-subject, materie-bewustzijn, natuurgeest, enz. uit één enkel Zijns-principe tracht te verklaren. (Men zie DUALISME, EENHEID). Hierbij doet zich een onklaar begrip van bewustzijn en ervaring (empirie) gelden, waarmee de onkritische tegenstelling fysischpsychisch verbonden is. Men neemt nl. aan, dat ons door de ervaring vooreerst twee werkelijkheden „gegeven” zijn. De eene daarvan is ruimtelijk, de andere niet-ruimtelijk.
Zij hebben alleen dit gemeen, dat zij beide een wetmatigheid van tijdelijke successie, een causalen samenhang vertoonen. Overigens zijn zij volkomen heterogeen. Een ruimtelijk (stoffelijk) ding is niet voorstellend, voelend en begeerend, maar heeft als grondeigenschap de beweging.
En een geestelijk (voorstellend, voelend en begeerend) wezen is niet ruimtelijk-uitgebreid en zich bewegend. Nu kunnen wij echter, dieper doordenkend, bij deze twee werkelijkheden niet blijven staan. Er kan immers niet meer en ook niet minder existeeren dan „alles”. Er is slechts ééne, alomvattende werkelijkheid denkbaar. Die twee niet geheel echte werkelijkheden moeten dus in één echte werkelijkheid samenhangen. En daarop komen wij ook door deze overweging, dat, zooals de ervaring ons onweersprekelijk leert, in ons menschen het fysische (d. i. ons eigen lichaam en daardoor indirect de overige lichamen-wereld) met het psychische (de bewustzijnswereld) „verbonden” is, het fysische op het psychische (en omgekeerd) „inwerkt”, of daaraan „correspondeert” of „parallel loopt”. Gewoonlijk wordt nu de ten grondslag liggende „eenheid” zoo bereikt, dat men het eene lid der tegenstelling in het andere doet opgaan en dus óf het object verklaart uit het subject, de natuur uit den geest (en hoe al die onklare tegenstellingen verder mogen heeten) — óf omgekeerd. Zoo krijgt men velerlei monisme, een materialistisch, naturalistisch, mechanistisch, fysisch en een spiritualistisch, idealistisch, teleologisch, psychisch monisme.
Natuurlijk treden daarbij verschillende combinaties en ineenvloeiïngen op. Een groot deel van den arbeid der nieuwste wijsbegeerte bestaat in het beantwoorden van de vraag, welke dezer monistische metafysika’s de ware is. — De kritische filosofie neemt geen deel aan dezen strijd, omdat zij het heele probleem verkeerd gesteld acht. Zij ziet in, dat ons menschelijk denken beperkt en de vraag naar den diepsten wereldgrond onbeantwoordbaar en dus onwetenschappelijk is. Voor haar is de fundamenteele tegenstelling niet een der genoemde, maar, grofweg uitgedrukt, die van Ervaring en Idee (Sein en Sollen). En zij is zich bewust, dat deze tweeheid tot ons mensch-wezen behoort en dus nooit — zoolang wij niet Uebermensch of God worden — door ons denken in een hoogere of hoogste eenheid kan worden opgeheven. Zie HAECKEL.