Haeckel - (Ernst), beroemd Duitsch zoöloog en philosoof, geb. 1834 te Potsdam, overleden 1919, was vele jaren hoogleeraar te Jena. Zijn zoölogische studiën betreffen voornamelijk de ééncellige dieren uit zee of van men H. dankt. Op het groote publiek heeft hij een verbazenden invloed gehad, wat vooral te danken is aan zijn overtuigende en boeiende wijze van voorstelling, die vraagstukken omtrent de ontwikkelingsleer, welke tot de allermoeilijkste behooren, met een gemak en helderheid weet op te lossen, welke maar al te dikwijls tot een zeer scheef en oppervlakkig oordeel leiden. Zie W. Bölsche, Ernst Haeckel, ein Lebensbild, Leipzig 1900; Bredenbach, Ernst Haeckel, Odenkirchen, 1914. — Over H.’s wijsgeerige denkbeelden is nog ’t volgende op te merken.
Hij verkondigt een naturalistisch monisme*, en is een heftig tegenstander van alle transcendente bespiegelingen, van alle theïsme, spiritualisme en teleologie. Tegenover Dubois-Reymond houdt hij alle wereldraadsels voor oplosbaar. Geheel zeker in zijn uitlatingen is hij echter niet; want soms zegt hij, dat wij het diepste wezen der dingen niet kennen. Hij is sterk in het vormen van nieuwe Grieksche technische termen. De teleologische natuuropvatting wordt weerlegd door de ,,dysteleologie” (ondoelmatigheidsleer). Door het monisme zal alle „anthropisme” overwonnen worden. Lichaam en geest, materie en energie zijn onafscheidelijk aan elkaar gebonden. Gewaarwording komt zelfs aan de laagste organismen toe; er zijn „celzielen”, „weefselzielon”, „zenuwzielen”.
De psychologie is een deel der fysiologie. Door differentieering heeft zich het menschelijke geestesleven uit het dierlijke ontwikkeld. De wil is streng gedetermineerd, deels door de buitenwereld, deels door de organisatie van het individu zelf en de overerving. Volgens het „thanatisme” is de ziel sterfelijk. Naast het egoïsme is ook het altruïsme een oorspronkelijk gevoel. — Alle dogma’s der positieve godsdiensten moeten vervallen.
Gbd, de som der natuurkrachten, is één met de natuur, is de natuur zelf. Het Christendom bestrijdt H. op heftige wijze. Door hem ontstond in 1896 de Deutsche Monistenbund, waarvan later Ostwald voorzitter werd en die een tijdschrift en vlugschriften publiceert. — Van H.’s wijsgeerige denkbeelden is de onhoudbaarheid in ’t licht gesteld door tal van wijsgeeren en theologen (o. a. Adickes, Paulsen, Wobbermin, Gutberlet, Dennert). Vgl. Adickes, Kant contra H. (1901); Paulsen, Philosophia militans (1901); Baumann, H.’s Weltratsel (1900).