Mithradates - naam van verschillende koningen van Pontus, onder wie M. VI Eupator of de Groote de beroemdste is. Geb. omstreeks 132 v. C.; te Sinope, de hoofdstad van het rijk, opgevoed, volgde hij 120 zijn zijn vader M. V op, eerst onder voogdijschap, totdat hij, met moeite de volgelingen zijner naaste bloedverwanten ontkomen, omstreeks 113 v. C. zelf de regeering aanvaardde. Hij onderwierp spoedig Klein-Armenië en Colchis en breidde vandaar zijn heerschappij over de N.-kusten der Zwarte zee uit.
De Grieksche steden, die zich tegen de invallen der nomadenstammen nauwelijks konden verweren, begroetten hem als bevrijder. Hierop keerde hij zich tegen het Z. en W. en veroverde in 103 een gedeelte van Paphlagonië en Cappadocië, welks minderjarigen koning, den zoon zijner zuster, hij liet vermoorden. Zoo schiep hij binnen korten tijd een goed georganiseerd machtig rijk.
Daar echter de Romeinen toenmaals reeds aanspraak maakten op de wereldheerschappij, was een botsing met hen onvermijdelijk. In 93 en 92 schikte M. zich uiterlijk naar hun bevelen, toen echter in 88 de met de regeling der Klein-Aziatische toestanden belaste Romeinsche commissaris Manius Aquilius hem tot den strijd dwong, kwam het tot den z.g. „eersten Mithradatischen oorlog. In het begin verloren de Romeinen, die niet genoeg strijdkrachten beschikbaar hadden. M. veroverde spoedig bijna geheel Klein-Azië en liet alle in de steden aanwezige Italiërs vermoorden, ongeveer 80.000 (volgens anderen 150.000) in getal, van iederen leeftijd en geslacht. Vervolgens tastte hij de eilanden aan en het vaste land van Griekenland, waar Spartanen, Boeotiërs, Atheners e. a. tot hem overgingen ; eerst Sulla, die in 87 in Griekenland verscheen, bracht den oorlog tot stilstand. Hij bestormde in 86 Athene, sloeg de veldheeren van M. in 86 bij Chaeronea, 85 bij Orchomenus en stak naar Azië over. Met behulp der daar tegen M. zelf vechtende troepen onder Flaccus, later onder Fimbria, dwong hij M. tot den vrede van Dardanus. M. moest alle gemaakte veroveringen opgeven, 3000 talenten betalen en alle oorlogsschepen uitleveren.
Door het eigenmachtig optreden van den door Sulla achtergelaten onderbevelhebber Licinius Murena kwam het in 83 tot den 2den Mithradatischen oorlog, maar in 81 werd de vrede op de oude voorwaarden hersteld. In den 3den Mithrad. oorlog viel M., in verbinding met zijn schoonzoon Tigranes van Armenië, met Sertorius en de zeeroovers der Middell. zee zelf aan en viel 74 in Bithynië. Tegen hem traden echter de consuls Marcus Aurelius Cotta en Lucius Licinius Lucullus op ; Cotta leed wel een nederlaag bij Chalcedon, maar Lucullus herstelde weldra het verlies, ontzette in 73 het door M. belegerde Cyzicus en dreef den koning naar Pontus terug en 72 deed hij zelfs hem naar Tigranes vluchten. Na de verovering van Pontus achtervolgde hem Lucullus, versloeg 69 Tigranes bij Tigranocerta, doch werd door zijn troepen, die gehoorzaamheid weigerden, verhinderd van zijn overwinning gebruik te maken. Eerst zijn tweede opvolger in het bevel, Pompeius, oogstte de vruchten. Deze behaalde in 66 een beslissende overwinning en dreef M. in zijn rijk aan den Bosporus. Daar was onder een van Mithradates’ zonen, Machares, een opstand uitgebroken, die echter spoedig door M. onderdrukt werd; toen echter zijn beminde zoon Pharnaces in 64 tegen hem opstond en hem in den koningsburcht van Panticapaeum belegerde, trachtte hij in 63 tevergeefs zich te vergeven ; eindelijk werd hij op zijn bede doodgestoken door een zijner getrouwen. M. was een der machtigste mannen van het Oosten, doch ondanks zijn Helleensche vorming een echt Oosterling ; hij verstond, naar men zegt, alle 22 talen der door hem beheerschte volken.